De voorwaarden

Publication date
02-03-2017

De toekenningsvoorwaarden van het recht op maatschappelijke integratie

Het recht op maatschappelijke integratie kan gewaarborgd worden door:

  • een tewerkstelling
  • en/of de toekenningvan een leefloon, al dan niet gekoppeld aan een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie.

Om gerechtigd te zijn op maatschappelijke integratie moet de betrokkene tegelijkertijd voldoen aan een aantal voorwaarden welke hierna toegelicht worden.

1.Verblijfsvoorwaarde

1.1. Gewoonlijke en werkelijke verblijfsplaats in België

De betrokkene moet zijn gewoonlijke en werkelijke verblijfplaats in België hebben. Dit wil zeggen:

  • Gewoonlijk en bestendig in België wonen
  • De toelating of de machtiginghebben om op het grondgebied te verblijven (op legale wijze in België verblijven)

Tenzij het een voorwaarde is om gerechtigd te zijn op het recht op maatschappelijke integratie, is een inschrijving in het bevolkingsregister niet noodzakelijk (cfr. punt 1.3).

Derhalve, het leefloonis niet exporteerbaar, dit wil zeggen dat de uitkering niet in het buitenland kan ontvangen worden.

1.2. Verblijf in het buitenland

De programmawet van 26 december 2015 voegde een vijfde paragraaf in artikel 23 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie in en hief artikel 38 van het Koninklijk Besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie op. Deze twee maatregelen traden op 9 januari 2016 in werking.

1.2.1. Principe : wat vermeldt artikel 23,5 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het verblijf in het buitenland?

Het artikel vermeldt twee verschillende elementen:

a) Indien de begunstigde plant voor een periode van een week of meer naar het buitenland te vertrekken, dan moet hij dit voor zijn vertrek laten weten en de duur en de reden ervoor opgeven.

b) Een schorsing van de betaling van het leefloon indien de persoon in de loop van het jaar meer dan vier weken in het buitenland verbleef (cfr.schorsing van betaling in het geval van verblijf in het buitenland).

Het OCMW kan hierover anders beslissen wegens uitzonderlijke omstandigheden die dit verblijf verantwoorden.

1.2.2. Definities

  • Week: Het betreft hier 7 opeenvolgende dagen.

Een verblijf in het buitenland van 13 dagen wordt dus in aanmerking genomen als een verblijf in het buitenland van 1 week.

  • Uitzonderlijke omstandigheden:

Op voorwaarde dat betrokkene het OCMW op de hoogte gebracht heeft van zijn verblijf in het buitenland, kan het OCMW beslissen de betaling van het leefloon niet te schorsen, indien uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf wettigen.

Onverminderd het feit dat het OCMW individueel, geval per geval, oordeelt of er uitzonderlijke omstandigheden zijn die het verblijf in het buitenland wettigen, kunnen volgende situaties algemeen aanvaard worden:

het volgen van studies of een stage in het buitenland in het kader van een opleiding tot het bekomen van een volwaardig diploma (bv. Erasmus-student)

het bijstaan van een familielid dat ernstig ziek is.

Het gaat hier niet om een limitatieve lijst.

  • Buitenland:

Alle landen gelegen buiten de grenzen van België.

Dit betekent dat ook de buurlanden van België onder deze definitie vallen.

  • Kalenderjaar:

De periode van één jaar, beginnend op 1 januari van een gegeven jaar en eindigend op 31 december van hetzelfde jaar.

1.2.3. Toepassing

  • Hoe worden de dagen geteld bij de berekening van het verblijf in het buitenland?

De dag van vertrek naar het buitenland en de dag van terugkeer naar België zijn inbegrepen in het verblijf in het buitenland.

  • Moet betrokkene het OCMW op de hoogte brengen indien hij minder dan 7 opeenvolgende dagen in het buitenland verblijft?

Neen, de meldingsplicht geldt pas vanaf een verblijf van 7 of meer opeenvolgende dagen.

Het OCMW informeert betrokkene als hij het totaal van 4 weken verblijf in het buitenland tijdens een kalenderjaar bereikt heeft.

Het OCMW moet betrokkene er aan herinneren dat hij verplicht is om het centrum op de hoogte te brengen van elke dag dat hij in het buitenland verblijft indien hij in een kalenderjaar reeds vier weken in het buitenland verbleven heeft omdat dan de betaling van het leefloon geschorst wordt voor elke dag dat hij in het buitenland verblijft.

  • Telt een verblijf in het buitenland mee voor de berekening van 4 weken per kalenderjaar indien betrokkene op het moment van het verblijf niet gerechtigd is op een leefloon?

Neen.Om de periode van 4 weken per kalenderjaar te berekenen wordt enkel rekening gehouden met de periodes gedurende dewelke betrokkene gerechtigd is op een leefloon.

  • Telt een verblijf in het buitenland mee voor de berekening van 4 weken per kalenderjaar indien betrokkene op het moment van het verblijf onderworpen is aan een sanctie?

Ja. Gedurende de periode dat een sanctie wordt uitgevoerd, wordt de uitbetaling van het leefloon geschorst, maar blijft het recht op maatschappelijke integratie behouden.

  • Hoe worden de verschillende periodes van verblijf in het buitenland in aanmerking genomen?

Er wordt enkel rekening gehouden met de periodes gedurende dewelke betrokkene minstens 7 aaneensluitende dagen in het buitenland verbleven heeft. Deze periodes worden omgerekend naar kalenderweken.

Voorbeeld:

Betrokkene verblijft in maart 10 dagen in het buitenland = aanrekening 1 week;
Betrokkene verblijft in mei 17 dagen in het buitenland = aanrekening 2 weken;
Betrokkene verblijft in juli 9 dagen in het buitenland = aanrekening 1 week;

Na dit laatste verblijf heeft betrokkene het totaal van 4 weken verblijf in het buitenland per kalenderjaar bereikt.

  • Hoe gebeurt de schorsing van de uitbetaling van het leefloon nadat betrokkene het totaal van 4 weken per kalenderjaar bereikt heeft?

Zodra betrokkene de maximumgrens van 4 weken verblijf in het buitenland bereikt heeft, wordt elke nieuwe periode van verblijf in het buitenland niet meer per kalenderweek, maar per dag berekend. Vanaf elke dag dat de geoorloofde periode wordt overschreden, wordt de uitbetaling van het leefloon geschorst.

Voorbeeld:

Betrokkene verblijft in maart 10 dagen in het buitenland = aanrekening 1 week;
Betrokkene verblijft in mei 17 dagen in het buitenland = aanrekening 2 weken;
Betrokkene verblijft in juli 9 dagen in het buitenland = aanrekening 1 week;
Betrokkene verblijft in september 5 dagen in het buitenland = schorsing leefloon 5 dagen.

De uitbetaling van het leefloon wordt gedurende deze 5 dagen geschorst omdat het totaal van 4 weken verblijf in het buitenland is overschreden.

Ander voorbeeld:

Betrokkene verblijft in maart 10 dagen in het buitenland = aanrekening 1 week;
Betrokkene verblijft in mei 17 dagen in het buitenland = aanrekening 2 weken;
Betrokkene verblijft in juli 18 dagen in het buitenland = aanrekening 2 weken;

In juli zal betrokkene de 4 weken verblijf in het buitenland overschreden hebben op de 14e dag van zijn verblijf in het buitenland.

De betaling van het leefloon wordt dus geschorst vanaf de 14e dag verblijf in het buitenland omdat betrokkene dan meer dan 4 weken in het buitenland zal verbleven hebben (4 weken + 7 dagen).

  • Hoe gebeurt de berekening van de periodes van verblijf in het buitenland indien betrokkene verhuist?

De berekening van de verschillende periodes van verblijf in het buitenland gebeurt per kalenderjaar. Dit betekent dat de berekening doorloopt indien betrokkene in de loop van een jaar verhuist.

Het OCMW van de nieuwe woonplaats moet dan ook contact opnemen met het daarvoor bevoegde OCMW om na te gaan gedurende welke periodes betrokkene dat jaar al in het buitenland verbleven heeft.

1.2.4. Wat als betrokkene het OCMW niet verwittigt?

Als de leefloongerechtigde nalaat het OCMW te verwittigen over zijn vertrek naar het buitenland, dan moet de periode van zijn verblijf in het buitenland volgens de voornoemde berekeningswijze in aanmerking genomen worden om het aantal weken in het buitenland te bepalen.

Het OCMW kan geval per geval beslissen of de sanctie voorzien in artikel 30, §1 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie eventueel toegepast zal worden.

2. Leeftijdsvoorwaarde

De betrokkene moet meerderjarig zijn, of als minderjarige hiermee gelijkgesteld.

Een meederjarige is gelijkgesteld aan een minderjarige in de volgende gevallen:

  • Minderjarig en ontvoogd door huwelijk
  • Minderjarig en één of meerdere kinderen ten laste hebben
  • Minderjarig en zwanger

Voor de toepassing van de wet vallen minderjarigen die gelijkgesteld worden met meerderjarigen onder de categorie meerderjarigen van jonger dan 25 jaar.

Enkel de in de wet voorziene gevallen worden gelijkgesteld. Indien een persoon meerderjarig wordt verklaard door een beslissing van de FOD Justitie zonder dat hij in één van de in de wet voorziene gevallen valt, dan blijft hij/zij minderjarig voor de toepassing van het recht op maatschappelijke integratie.

Voor de toepassing van de wet wordt een meerderjarige persoon met het statuut van verlengde minderjarigheid aanzien als een meerderjarige en hij heeft bijgevolg recht op maatschappelijke integratie.

Er bestaat geen leeftijdsbeperking voor het recht op maatschappelijke integratie. In voorkomend geval moet het eventuele recht op een inkomensgarantie voor ouderen (IGO) wel eerst bekeken worden (net zoals eender welke ander vorm van pensioen).

3. Nationaliteitsvoorwaarde

De betrokkene moet behoren tot één der volgende categorieën van personen:

3.1. Belg zijn.

3.2. Unieburger, of lid van zijn familie die hem begeleidt of zich bij hem voegt, die geniet van een verblijfsrecht voor meer dan 3 maanden.

Voor de personen die onder deze categorie vallen, moeten er dus twee voorwaarden worden nagegaan:

1.Unieburger, of lid van zijn familie die hem begeleidt of zich bij hem voegt, die geniet van een verblijfsrecht voor meer dan 3 maanden.

Deze bepaling is ook van toepassing op de familieleden van een Belg.

1) Unieburger

De Unieburger die een verblijfsrecht van meer dan drie maanden heeft en dus in het bezit is van een E-kaart, EU-kaart, bijlage 8 of bijlage 8ter voldoet aan deze voorwaarde.

De Unieburger die een duurzaam verblijfsrecht heeft en dus in het bezit is van een E+- of EU+-kaart voldoet aan deze voorwaarde.

De Unieburger die in het bezit is van een aanvraag van een verklaring van inschrijving en dus in het bezit is van een bijlage 19 voldoet NIET aan deze voorwaarde.

De Unieburger die als toerist het land bezoekt, voldoet NIET aan deze voorwaarde.

Op de datum van de beslissing die een einde stelt aan het verblijfsrecht (bijlage 21) voldoet de Unieburger NIET meer aan deze voorwaarde.

Hieruit volgt dat de Unieburger die in het bezit is van een bijlage 35 ook niet meer aan deze voorwaarde voldoet.

2) Het familielid van een Unieburger

Het familielid van een Unieburger dat een verblijfsrecht van meer dan drie maanden heeft en dus in het bezit is van een bijlage 8, 8ter of  9 (E-, EU- of F-kaart) voldoet aan deze voorwaarde.

Het familielid van een Unieburger dat een duurzaam verblijfsrecht heeft en dus is het bezit is van een bijlage 8bis of 9bis (E+-, EU+- of F+-kaart) voldoet aan deze voorwaarde.

Het familielid van een Unieburger dat niet de nationaliteit heeft van een lidstaat en dat een visum D bekwam in het buitenland en dat bij aankomst op ons grondgebied een bijlage 15 ontving voldoet onder de volgende twee voorbehouden aan deze voorwaarde:

  • het recht op een verblijf van meer dan drie maanden staat duidelijk vast
  • de F-kaart kon niet onmiddellijk afgeleverd worden wegens de materiële onmogelijkheid voor de gemeente om ze af te leveren.

Het familielid van een Unieburger dat een aanvraag voor een verblijf van meer dan drie maanden heeft ingediend en dus in het bezit is van een bijlage 19 of 19ter voldoet NIET aan deze voorwaarde.

Het familielid van een Unieburger dat als toerist het land bezoekt voldoet NIET aan deze voorwaarde.

Op de datum van de beslissing die een einde stelt aan het verblijfsrecht (bijlage 21) voldoet de Unieburger NIET meer aan deze voorwaarde. Hieruit volgt dat de Unieburger die in het bezit is van een bijlage 35 ook niet meer aan deze voorwaarde voldoet.

3) Het familielid van een Belg

Deze bepaling is ook van toepassing op de familieleden van een Belg en dit op dezelfde manier als op de familieleden van een Unieburger.

2. Deze categorie van personen geniet pas na de eerste drie maanden van dit verblijf het recht op maatschappelijke integratie.

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen 2 categorieën:

- de Unieburger die in de hoedanigheid van werknemer of zelfstandige op ons grondgebied verblijft en zijn familieleden,

- en de Unieburger die in de hoedanigheid van student of houder van voldoende bestaansmiddelen of werkzoekende en zijn familieleden en de familieleden van een Belg.

1. Unieburger die in de hoedanigheid van werknemer of zelfstandige op ons grondgebied verblijft en zijn familieleden

De betrokkene heeft onmiddellijk recht op maatschappelijke integratie op voorwaarde dat hij een verblijfsrecht heeft van meer dan drie maanden (E-, EU- of F-kaart, bijlage 8 of bijlage 8ter). Indien de betrokkene dit verblijfsrecht nog niet of niet langer heeft, is er dus ook geen recht op maatschappelijke integratie.

2.De Unieburger die in de hoedanigheid van student of houder van voldoende bestaansmiddelen of werkzoekende en zijn familieleden en de familieleden van een Belg

De betrokkene heeft recht op maatschappelijke integratie op voorwaarde dat hij een verblijfsrecht heeft van meer dan drie maanden (E-kaart, EU-kaart of F-kaart, bijlage 8 of bijlage 8ter) EN een effectief verblijf van drie maanden in die hoedanigheid op ons grondgebied heeft.

Die periode van drie maanden begint te lopen vanaf:

de datum van aflevering van de bijlage 19 of bijlage 19ter;

de aanvang van de geldigheid van de E-, EU- of F-kaart, bijlage 8 of bijlage 8ter indien er geen bijlage 19 of 19ter werd afgeleverd;

de datum van aflevering van de bijlage 15 indien de betrokkene een visum D in het buitenland bekwam en de F-kaart niet onmiddellijk kan worden afgeleverd.

3.3. Vreemdeling die is ingeschreven in het bevolkingsregister.

De vreemdeling die is ingeschreven in het vreemdelingenregister of het wachtregister voldoet dus NIET aan de nationaliteitsvoorwaarde tenzij hij onder een andere categorie valt (bv. de erkende vluchteling die nog niet in het bevolkingsregister is ingeschreven).

3.4. Staatloze

Iemand die erkend is als staatloze voldoet wel aan de nationaliteitsvoorwaarde om gerechtigd te zijn op maatschappelijke integratie. Dit betekent echter niet dat de betrokkene ook automatisch voldoet aan de verblijfsvoorwaarde.

Indien die persoon illegaal op ons grondgebied verblijft, valt hij niet in het toepassingsgebied van de wet. Om te voldoen aan de verblijfsvoorwaarde moet de betrokkene gemachtigd of toegelaten tot een verblijf, dit is niet automatisch het geval voor een persoon die erkend werd als staatloze.

3.5. Erkend vluchteling

Zodra betrokkene in het bezit is van het bewijs van zijn erkenning voldoet hij aan de nationaliteitsvoorwaarde inzake het recht op maatschappelijke integratie. Het recht kan worden toegekend vanaf de datum van de beslissing tot erkenning van dit statuut. Het is niet nodig om te wachten tot de datum van de betekening van deze beslissing.

3.6. Persoon die de subsidiaire beschermingsstatus genieten

Zodra de betrokkene in het bezit is van het bewijs van zijn toekenning voldoet hij aan de nationaliteitsvoorwaarde inzake het recht op maatschappelijke integratie. Het recht kan worden toegekend vanaf de datum van de beslissing tot toekenning van dit statuut. Het is niet nodig om te wachten tot de datum van de betekening van deze beslissing. Het OCMW kan het recht op maatschappelijke integratie reeds toekennen, ook indien er door de betrokkene een beroep wordt aangetekend tegen de beslissing tot weigering van de status van vluchteling.

Wanneer het statuut van subsidiaire bescherming wordt ingetrokken van een persoon die recht heeft op maatschappelijke integratie, maar zijn verblijfsrecht behouden blijft, voldoet de betrokkene niet langer aan de voorwaarden om recht te hebben op maatschappelijke integratie. De betrokkene kan echter nog steeds aanspraak maken op maatschappelijke dienstverlening.

4. Over ontoereikende bestaansmiddelen beschikken

  • De betrokkene heeft onvoldoende bestaansmiddelen, kan er geen aanspraak op maken en is evenmin in staat deze op eigen kracht of op een andere manier te verwerven.
  • Het OCMW berekent de bestaansmiddelen van de betrokkene overeenkomstig hetgeen wettelijk bepaald is (cfr. punt 5 “berekening van de bestaansmiddelen”) en kent eventueel een aanvullend leefloontoe zodat hij over het bedrag beschikt dat is vastgesteld voor de categorie waartoe hij behoort.

Mag het OCMW in het kader van zijn sociaal onderzoek systematisch rekeninguittreksels van de voorbije maanden opvragen?

Nee. Het onderzoek van de bestaansmiddelen is een onmiskenbaar onderdeel van het sociaal onderzoek, maar het OCMW mag de persoon in kwestie niet systematisch vragen naar rekeninguittreksels van vorige maanden.

Een dergelijke praktijk vormt een inbreuk op het privéleven van de betrokkene, zowel op het moment van de aanvraag als daarna. De betrokkene kan niet verplicht worden om een overzicht te geven van zijn maandelijkse uitgaven. Anders zou het OCMW een voorwaarde aan de wet toevoegen die deze niet voorziet.

Op het moment van de aanvraag moet het OCMW nagaan of de betrokken persoon voldoet aan de door de wet bepaalde voorwaarden, inclusief of hij of zij op dat moment over voldoende middelen beschikt. Het OCMW kan een overzicht krijgen van de bestaansmiddelen van de betrokken persoon via andere middelen dan rekeninguittreksels (bv. KSZ).

Een ad-hocverzoek in de context van een specifiek dossier kan echter aanvaardbaar zijn in de volgende omstandigheden:

- Er zijn twijfels of een gebrek aan informatie over bepaalde financiële stromen van een begunstigde;

- Er is een vermoeden van fraude;

- Het is onmogelijk om deze financiële stromen op een andere manier te controleren (bv. KSZ of een andere databank waartoe het OCMW toegang heeft). 

In dit verband is het belangrijk eraan te herinneren dat het Hof van Cassatie in zijn arrest van 3 september 2016 (AR C.15.0104.F) heeft geoordeeld dat een diepgaand bankonderzoek (bijvoorbeeld via het centrale contactpunt bij de Nationale Bank van België) niet gerechtvaardigd is bij gebrek aan voldoende bewijs van verzwijging van bestaansmiddelen.

Het verzoek om rekeninguittreksels mag alleen betrekking hebben op de maanden die nodig zijn voor het sociaal onderzoek en moeten gerechtvaardigd en naar behoren gemotiveerd worden.

5. Werkbereidheid

De betrokkene moet werkbereid zijn, tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is.

5.1.Belemmeringen : gezondheids-of billijkheidsredenen

Voorbeelden van gezondheidsredenen:

  • Iemand die kampt met een zware drugverslaving zal zich eerst moeten laten behandelen vooraleer hij kan werken;
  • Een vrouw die zwanger is of medisch erkende rugproblemen heeft, kan moeilijk zwaar werk verrichten;
  • ....

Het OCMW kan de betrokkene die gezondheidsredenen inroept, al dan niet gestaafd door een medisch attest van de behandelende geneesheer, onderwerpen aan een medisch onderzoek dat uitgevoerd wordt door een geneesheer die door het centrum gemandateerd en betaald wordt.

In dit geval meldt de persoon zich op verzoek aan bij de door het centrum aangeduide geneesheer, tenzij hij daartoe om gezondheidsredenen niet in staat is. De verplaatsingskosten zijn ten laste van het OCMW.

De geneesheer gaat na of de door betrokkene ingeroepen gezondheidsredenen al dan niet terecht zijn.

Voorbeeld van billijkheidsredenen:

  • De jongere die studies volgt. De studentmoet zijn motivatie bewijzen door een zekere studievaardigheid aan de dag te leggen en aantonen dat de studies zijn toekomst zullen verbeteren.

Het OCMW beoordeelt autonoom de billijkheidsredenen in functie van de omstandigheden.

5.2. Evaluatie van de werkbereidheid

1) De werkbereidheid moet beoordeeld worden aan de hand van de concrete mogelijkheden en de persoonlijke inspanningen van de betrokkene.

Er moet rekening gehouden worden met de specifieke situatie van de betrokkene: zijn leeftijd, zijn opleiding, zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn familiale situatie, …

Er moet rekening gehouden worden met de positieve houding tegenover werkaanbiedingen van het OCMW of de arbeidsbemiddelingsdienst (VDAB of BGDA), deelname aan examens, het volgen van opleidingen, …

2) De werkbereidheid van betrokkene wordt nagegaan aan de hand van het sociaal onderzoek en wordt niet op dezelfde manier beoordeeld als de werkloosheidsreglementering.

De criteria inzake de werkloosheidsreglementering zijn niet van toepassing (eigen wetgeving!).

Indien betrokkene een sanctieheeft opgelopen bij de RVA betekent dit niet automatisch dat betrokkene geen recht heeft op een leefloon, noch dat er automatisch wel een recht is.

Ook studenten dienen hun werkbereidheid aan te tonen gedurende de periodes die verenigbaar zijn met hun studies tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is (zie ook ‘specifieke voorwaarden voor een GPMI inzake studies met een voltijds leerplan’).

6. Het uitputten van rechten op sociale uitkeringen en onderhoudsgeld

6.1. Rechten op sociale uitkeringen laten gelden

De betrokkene moet zijn rechten laten gelden op de uitkeringen waarop hij krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving aanspraak kan maken

Bv. werkloosheidsuitkering, invaliditeitsuitkering, …

Het OCMW geeft de betrokkene de nodige informatie en raad, en kan hem concreet helpen bij het laten gelden van zijn rechten.

6.2. Rechten op onderhoudsgelden laten gelden

Bovendien kan het OCMW van betrokkene eisen dat hij zijn rechten laat gelden op onderhoudsgeldvan de daartoe gehouden personen, deze laatste beperkt zijnde tot: de echtgenoot of, in voorkomend geval, de ex-echtgenoot; de ascendenten en descendenten in de eerst graad; de adoptant en de geadopteerde.

Men kan echter aan de betrokkene vragen om zijn rechten te laten gelden ten opzichte van personen die onderhoudsplichtig zijn ingevolge de regels van het Burgerlijk Wetboek.

Het OCMW kan van rechtswege handelen namens of ten voordele van de betrokkene om de rechten van betrokkene te laten gelden.

De overeenkomst over onderhoudsgelddie de betrokkene heeft gesloten kan niet aan het OCMW tegengeworpen worden. Deze regeling geldt uitsluitend voor alimentatiebetalingen tussen ex-echtgenoten.

Het OCMW kan het recht op leefloon weigeren of intrekken indien de betrokkene in de echtscheidingsovereenkomst zonder reden nalaat onderhoudsgeld te vragen.

Hierbij is het belangrijk dat het OCMW preventief de nodige informatie verstrekt, meer bepaald de betrokkene verwittigt dat hij het recht op onderhoudsgeld niet uit het oog mag verliezen en dit gelet op de onveranderlijkheid van de echtscheidingsovereenkomsten met onderlinge toestemming.

6.3. De voorwaarde moet onderzocht worden met het oog op de belangen van betrokkene

Deze voorwaarde moet onderzocht worden met het oog op de belangen van de betrokkene en mag niet absoluut toegepast worden.

Voorbeelden ter illustratie

Voorbeeld 1

De aanvrager wil studies hervatten terwijl hij recht heeft op werkloosheidsuitkeringen.

Het OCMW kan ervan uitgaan dat de aanvrager er alle belang bij heeft studies voort te zetten om meer kansen te hebben op de arbeidsmarkt en aldus zijn rechten op werkloosheidsuitkeringen niet te moeten laten gelden.

Voorbeeld 2

A komt het leefloon aanvragen.

A heeft afgezien van zijn recht op onderhoudsgeldmaar heeft als tegenprestatie het alleenrecht verworven over de vroegere gezinswoning (onroerend goed met een waarde van € 200.000).

Het leefloonkan moeilijk geweigerd worden wegens het “niet uitputten van de rechten” omdat betrokkene een regeling getroffen heeft die veel voordeliger is voor hem.

Voorbeeld 3

B komt het leefloonaanvragen.

B heeft geen onderhoudsgeld gevraagd maar kan aantonen dat zij lichamelijk bedreigd is om hiervan af te zien.

Het leefloon kan moeilijk geweigerd worden wegens het “niet uitputten van de rechten” omdat aangetoond is dat het vragen van onderhoudsgeld ernstige lichamelijke gevolgen zal hebben voor betrokkene.