1. ALGEMENE PRINCIPES
De algemene principes van berekening van de bestaansmiddelen zijn:
1. In aanmerking nemen van alle bestaansmiddelen
Het algemeen principe is dat alle bestaansmiddelen, wat hun aard of oorsprong ook moge zijn, in aanmerking worden genomen, behalve diegene die de Koning uitdrukkelijk heeft vrijgesteld.
Er wordt ook rekening gehouden met alle sociale uitkeringen die de aanvrager ontvangt krachtens de Belgische of buitenlandse wetgeving.
De Koning bepaalt tevens op welke wijze rekening wordt gehouden met de inkomsten van de personen die samenwonen met de aanvrager.
2. In aanmerking nemen van bestaansmiddelen waarover men effectief beschikt
Het gaat om de bestaansmiddelen waarover de aanvrager effectief beschikt.
Een loutere schuldvordering wordt dus niet aanzien als bestaansmiddelen.
Vanzelfsprekend kan het OCMW met terugwerkende kracht wel rekening houden met deze inkomsten indien de betrokkene er later de beschikking over krijgt.
Voorbeeld
Volgens een vonnis heeft een betrokkene recht op onderhoudsgeldvoor zichzelf. Indien dit echter niet betaald wordt aan betrokkene mag met het onderhoudsgeld geen rekening gehouden worden voor de berekening van het leefloon.
3. In aanmerking nemen van netto-bestaansmiddelen
Het gaat om netto-bestaansmiddelen, berekend op jaarbasis.
4. Beslag
In geval van beslag op de bestaansmiddelen wegens achterstallig onderhoudsgeld, moet voor de berekening van de bestaansmiddelen uitgegaan worden van de situatie voor het beslag (arrest van het Hof van Cassatie - 17/05/1993).
De betrokkene was namelijk in staat de bestaansmiddelen te verwerven, maar ze werden in beslag genomen.
Indien er na deze berekening geen recht is op een leefloon, kan het OCMW, indien nodig, het recht op maatschappelijke dienstverlening in het kader van de organieke wet van 8 juli 1976 onderzoeken. Deze is niet vatbaar voor beslag.
5. In aanmerking nemen van bestaansmiddelen op het ogenblik van de aanvraag
De berekening heeft plaats op het ogenblik van de aanvraag, met de bestaansmiddelen geprojecteerd op jaarbasis.
Van zodra er een nieuw element is dat gevolgen heeft op het toegekend bedrag, wordt een nieuwe berekening met een projectie op jaarbasis gemaakt.
De bestaansmiddelen mogen enkel in aanmerking genomen worden gedurende de periode waarop deze middelen betrekking hebben, en dus niet gespreid worden over een langere periode.
Het tijdstip van uitbetalen is dus evenmin van belang
Voorbeeld.
- Een alleenstaande (vorig maandbedrag leefloon: € 892,70)werkt van 1 tot en met 15 september en verdient € 1.000. Indien betrokkene aan de voorwaarden voldoet heeft hij vanaf 16 september recht op leefloon.
- Indien iemand werkt in de maand september en zijn loonpas ontvangt in de maand oktober, dan moeten deze inkomsten in aanmerking genomen worden gedurende de maand september (en niet in oktober).
Het aanvullend leefloonwordt toegekend ten opzichte van het verschil van de bestaansmiddelen van de betrokkene berekend overeenkomstig de reglementering en het voor zijn categorie voorziene bedrag.
Opmerking
Het feit dat betrokkene beschikt over een aanvullend leefloonbetekent dat hij de hoedanigheid van leefloongerechtigde bezit, zodat de voordelen verbonden aan dit statuut kunnen worden toegekend (uitreiking van attesten door het OCMW, bv. voor telefoonkaarten, …)
Daarentegen, wanneer betrokkene werkt in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 of in het kader van een activering EN het loonis gelijk aan of hoger dan het bedrag van het leefloonvan de categorie waarop hij zou gerechtigd zijn, heeft hij niet meer de hoedanigheid van gerechtigde op een leefloon waardoor hij geen aanspraak kan maken op de voordelen die verbonden zijn aan het statuut van leefloongerechtigde.
Het gaat hier namelijk om een echte arbeidsovereenkomstdie betrokkene een loonoplevert.
2. VRIJGESTELDE BESTAANSMIDDELEN
2.1 Specifieke vrijgestelde bestaansmiddelen
Voor de berekening van de bestaansmiddelen wordt geen rekening gehouden met:
a) De hulp verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van de organieke wet van 8 juli 1976
b) De gezinsbijslagten voordele van de (minderjarige en meerderjarige) kinderen:
Voorwaarden: indien de betrokkene
- de hoedanigheid van bijslagtrekkende heeft
- de kinderen opvoedt
- de kinderen volledig of gedeeltelijk ten laste heeft
Opmerkingen:
- De gezinsbijslagbestaat uit:
- het kraamgeld
- de adoptiepremie
- de kinderbijslag
- de verhoogde wezenbijslag
- de schoolpremie, een eenmalig bedrag begin september
- toeslagen: leeftijdstoeslagen, sociale toeslagen en toeslag voor gehandicapte kinderen
Het begrip “ten laste” is een feitelijk begrip
Voorbeeld: een meerderjarige jongere kan net als zijn ouders met wie hij samenleeft gerechtigd zijn op een leefloon.
De gezinsbijslagdie voor de jongere dient zal toegekend worden aan de ouders. Bijgevolg mag daar geen rekening mee gehouden worden voor de berekening van de bestaansmiddelen,
- noch bij de ouders
- noch bij de jongere omdat hij de bijslag niet zelf te zijnen gunste ontvangt.
Gevolgen:
- Uit het voorgaande blijkt dat enkel rekening moet gehouden worden met de gezinsbijslagals bestaansmiddelen wanneer de betrokkene de bijslag zelf te zijnen gunste ontvangt (bv. een meerderjarige studentdie niet meer bij zijn ouders woont en elders is gedomicilieerd).
- Enkel in de zeldzame gevallen dat een jongere die nog samenwoont met zijn ouders zelf de gezinsbijslagkan ontvangen, kan het OCMW aan de jongere vragen om zijn rechten uit te putten door de gezinsbijslag voor zichzelf aan te vragen (bv. indien de jongere zelf een kind ten laste heeft).
- Ingeval een kind tijdelijk geplaatstwordt, wordt de ouder die de gezinsbijslagontvangt beschouwd als zijnde degene die het kind opvoedt. De vrijstelling blijft gedurende deze periode behouden.
- In het geval dat de ouders de gezinsbijslag ontvangen en deze afstaan aan de jongere die elders woont, moet hiermee voor de berekening van het leefloon van de jongere rekening gehouden worden als zijnde een regelmatige gift.
-
Indien de jongere geplaatst is in een instelling en de kinderbijslag wordt voor 2/3 uitbetaald aan de instelling en 1/3 aan hem, mag enkel met dit 1/3 rekening gehouden worden voor de berekening van het leefloon van de jongere op voorwaarde dat hij de beschikking kan hebben over dit gedeelte kinderbijslag.
Indien het kindergeld op een geblokkeerde rekening gestort wordt, mag er helemaal geen rekening mee gehouden worden.
c) Het onderhoudsgeldof het voorschot op de termijn van het onderhoudsgeld dat iemand ontvangt ten gunste van (minderjarige en meerderjarige) kinderen
- die ongehuwd zijn
- die ten laste zijn van betrokkene
- indien betrokkene de kinderen opvoedt
Indien een kind tijdelijk geplaatstwordt, wordt de ouder die het onderhoudsgeldontvangt beschouwd als zijnde degene die het kind opvoedt. De vrijstelling blijft gedurende deze periode behouden.
d) Het gedeelte van het loonten laste genomen door de uitgever van PWA-cheques
- voor een bedrag van € 4,10 per niet-ontwaarde PWA-cheque
- voor werkzaamheden verricht in het kader van een PWA-overeenkomst
- overeenkomstig de ter zake geldende reglementering
Ook de eventueel eruit voortvloeiende vergoedingen zijn vrijgesteld.
De SPI-vrijstelling mag niet worden toegepast op het gedeelte van het loon dat aan de PWA-werknemer wordt uitbetaald en dat boven het bedrag van € 4,10 ligt (zijnde het vrijgestelde gedeelte).
e) De productiviteits- en aanmoedigingspremies die door de bevoegde overheden voorzien en betaald worden voor de individuele beroepsopleidingen in ondernemingen (IBO)
gedurende maximum 6 maanden
Tijdens een IBO bestaat het loonuit 2 componenten:
- een opleidingsuitkering die betaald wordt door de RVA
- een productiviteitspremieten laste van de werkgever
De opleidingsuitkering is GEEN premie en moet bijgevolg wel in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
Indien aan de voorwaarden voldaan is, kan de spi-vrijstelling hierop toegepast worden (zie later).
De productiviteitspremieis wel vrijgesteld.
f) De gewestelijke premies die worden toegekend aan betrokkene voor
- verhuizing
- installatie
- huur
g) het bedrag van de studietoelagendie de specifieke studiekosten dekken, door de Gemeenschappen toegekend aan de betrokkene:
- te zijnen gunste (dus voor zichzelf)
- ten gunste van de kinderen die hij ten laste heeft
Opmerkingen:
- Omdat de Koning tot op heden nog niet heeft bepaald wat onder specifieke studiekosten moet verstaan worden, wordt het volledig bedrag van de studietoelagenvrijgesteld voor de berekening van de bestaansmiddelen.
- Het moet niet gaan om eigen kinderen. Het volstaat dat het ten gunste is van kinderen die de betrokken feitelijk economisch ten laste heeft (bv. grootmoeder voor een kleinkind, een meerderjarige jongere voor zijn/haar minderjarige partner).
Indien een jongere studies met voltijds leerplanvolgt en een stage volgt in het buitenland, dan is de toegekende Erasmusbeursook vrijgesteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.
De vrijstelling geldt hiernaast ook voor andere beurzen die toegekend worden op voorwaarde dat deze aan de studies gerelateerd zijn.
De vrijstelling geldt dus niet voor de beurzen die het verblijf en het levensonderhoud van de student dekken. Zo wordt de vergoeding die uitsluitend dient als maaltijdvergoeding niet vrijgesteld.
Zodra het gaat om een ‘gemengde’ beurs moet het OCMW de opsplitsing maken tussen het gedeelte dat aan de studies verbonden is, en het deel dat dient om het verblijf te bekostigen.
- Het moet gaan om een door de Gemeenschappen toegekende studiebeurs.
Dit betekent dat een door het buitenland toegekende beurs (bv. vanuit Nederland, Luxemburg) niet is vrijgesteld en voor de berekening van het leefloon in aanmerking moet genomen worden.
h) De toelagen, uitkeringen en bijslagen van de Gemeenschappen voor het onderbrengen van jongeren in een opvanggezin
Het gaat bv. om jongeren geplaatst ofwel door de jeugdbescherming, ofwel door de jeugd(straf)rechter en waarvoor de gezinnen worden vergoed.
i) De presentiegelden die de betrokkene ontvangt als lid van
- de provincieraad
- de gemeenteraad
- de raad voor maatschappelijk welzijn
j) De niet-regelmatige giften van
- om het even welke instelling
- personen die niet met betrokkene samenwonen EN die niet onderhoudsplichtig zijn ten opzichte van betrokkene
Deze voorwaarden moeten samen vervuld zijn.
Voorbeelden
- Het bedrag dat iemand elke maand van een vriend krijgt is dus niet vrijgesteld omwille van het regelmatige karakter.
- Het bedrag dat ouders eenmalig aan hun kind hebben gegeven is niet vrijgesteld omdat de ouders onderhoudsplichtig zijn ten opzichte van hun kind
- De toelage die maximaal 1 maal per academiejaar door studentenvoorzieningen van hogescholen en universiteiten wordt uitbetaald, en die elk academiejaar kan worden toegekend op basis van een nieuwe aanvraag en beslissing, wordt beschouwd als een niet-regelmatige gift en is dus vrijgesteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.
De vrijstelling geldt ook indien de eenmalige toelage in verschillende schijven wordt toegekend.
k) De frontstrepen- en gevangenschapsrenten
l) De renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit.
m) De vergoedingen van de Gemeenschappen van de kosten voor de niet-medische hulp en dienstverlening door derden aan een persoon met een verminderd vermogen tot zelfzorg en de door de niet-beroepsmatige zorgverlener ontvangen vergoeding van de zorgbehoevende in het kader van de verstrekte niet-medische hulp en dienstverlening.
(De zorgbehoeftige ontvangt geld (vrijgesteld) en hij kan met dit geld een niet-professionele helper betalen (ook vrijgesteld voor diegene die het ontvangt).
n) De vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de tweede wereldoorlog.
o) Het terugbetaalbaar belastingkrediet.
Het belastingkredietis een belastingvrije som die per belastingplichtige wordt vastgesteld.
Een zelfde bedrag wordt terugbetaald aan personen die omwille van te lage inkomsten geen belastingen betalen.
Het is dit bedrag dat vrijgesteld is bij de berekening van de bestaansmiddelen.
Het gaat hier dus niet om een teruggavevan te veel betaalde belastingen.
Deze moeten namelijk wel in aanmerking genomen worden voor de berekening van het leefloonals zijnde een roerend kapitaal(zie later)
p) De forfaitaire vergoeding die betrokkene ontvangt als voogd over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen
Op voorwaarde dat de voogdij beperkt blijft tot maximaal het equivalent van 2 voltijdse voogdijschappen per jaar.
q) De vergoedingen die betrokkene ontvangt als hij vrijwilligerswerkdoet.
Op voorwaarde dat deze vergoeding het dagmaximum van €40,67 €en het jaarmaximum van €1.626,77niet overschrijdt (bedragen 2023). Indien één van deze voorwaarden niet vervuld is, worden alle inkomsten in aanmerking genomen voor de berekening van het leefloon.
r) De maandelijkse vergoeding die de stagegever (werkgever) betaalt aan de jonge werkzoekende stagiair in het kader van de instapstages inzake de werkloosheid.
De vrijstelling geldt enkel op het deel dat door de werkgever betaald wordt.
Met de stage-uitkeringen ten last van de RVA moet dus wel rekening gehouden worden bij de berekening van het leefloon.
Indien aan de voorwaarden voldaan is, kan de socio-professionele vrijstellinghierop toegepast worden (zie later).
Naar analogie wordt geen rekening gehouden met de stagevergoeding die door de werkgever wordt uitbetaald in het kader van de stage eerste werkervaring (stage First) die gevolgd wordt in navolging van de maatregel die door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is genomen.
Dit houdt eveneens in dat met de stage-uitkeringen die door Actiris in dit kader betaald worden wel rekening moet gehouden worden bij de berekening van het leefloon.
s) Asbestfonds
De tegemoetkoming van het Asbestfonds is vrijgesteld bij de berekening van het leefloon als deze vergoeding wordt toegekend aan betrokkene, zijn partner, de samenwonende of persoon ten laste van betrokkene.
t ) Integratietegemoetkoming
De integratietegemoetkoming voorzien in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap.
2.2 Bedrag van de forfaitaire vrijstelling per categorie
Een forfaitaire vrijstelling is van toepassing op het bedrag van de bestaansmiddelen die in aanmerking moeten worden genomen met het oog op de toekenningvan een aanvullend leefloon[9].
- Deze vrijstelling wordt pas toegepast nadat alle andere in aanmerking te nemen bestaansmiddelen berekend zijn.
- Op voorwaarde dat de bestaansmiddelen van de betrokkene lager zijn dan het bedrag van de categorie van het leefloonwaarop hij gerechtigd is
Voorbeeld:
Een alleenstaande beschikt jaarlijks over € 10.750 bestaansmiddelen. Betrokkene kan niet genieten van de vrijstelling omdat zijn inkomen hoger is dan €10.712,38 zijnde het bedrag waarop hij aanspraak zou kunnen maken (bedrag geldend vanaf 1/9/2017).
Het bedrag van de vrijstelling is bepaald per categorie en bedraagt :
- € 155 per jaar voor een samenwonende persoon
- € 250 per jaar voor een alleenstaande persoon en een daklozewaarmee een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie(GPMI) is afgesloten
- € 310 per jaar voor een persoon met een gezin te zijnen laste.
Deze forfaitaire vrijstelling mag niet toegepast worden op het gedeelte van het loondat aan de PWA-werknemer wordt uitbetaald en dat boven het bedrag van € 4,10 ligt (zijnde het vrijgestelde gedeelte).
Voorbeeld:
Een alleenstaande persoon geniet een sociale uitkering van € 500 per maand.
Categorie alleenstaande: € 10.712,38 (bedrag vanaf 1/09/2017)
Berekening: Bestaansmiddelen: 500 x 12 = € 6.000 op jaarbasis10.712,38 – (6.000-250) = € 4.962,38
- Deze forfaitaire vrijstelling mag niet toegepast worden op het gedeelte van het loondat aan de PWA-werknemer wordt uitbetaald en dat boven het bedrag van € 4,10 ligt (zijnde het vrijgestelde gedeelte).
2.3. Vrijstelling van de inkomsten verworven in het kader van de socio-professionele integratie ( spi-vrijstelling) ( gewone vrijstelling)
Dit hoofdstuk moet worden gelezen in samenhang met het hoofdstuk beroepsinkomen.
Teneinde de sociaal-professionele integratie van de leefloongerechtigde die begint te werken of die een beroepsopleiding aanvat of voortzet te bevorderen, wordt er bij de berekening van de bestaansmiddelen geen rekening gehouden met een forfaitair maandelijks bedrag dat betrokkene verdient.
1. Voorwaarden om van de spi-vrijstelling te genieten
De spi-vrijstelling geldt indien :
Hij als leefloongerechtigde begint te werken
- De vrijstelling kan dus niet toegepast worden indien de betrokkene al aan het werk was en daarna gerechtigd wordt op een leefloon.
- De vrijstelling kan eveneens toegepast worden indien betrokkene als leefloongerechtigde
Een zelfstandige activiteit aanvat
Een activiteit in het kader van interim-arbeid begint uit te Voeren
Start met een tewerkstelling in het kader van een beroepsinlevingsovereenkomst (BIO)
Een overeenkomst alternerende opleiding (vroegere leerovereenkomst) uitvoert
Een startbonus ontvangt van de RVA tijdens de periode van deeltijdse leerplicht, onderwijs met beperkt leerplan of een voor de vervulling van de leerplicht erkende vorming aanvat.
Hij een beroepsopleiding aanvat of verderzet
- De vrijstelling kan daarentegen wel toegepast worden indien de betrokkene al een beroepsopleiding volgde en daarna gerechtigde wordt op een leefloon.
- De vrijstelling moet ook toegepast worden op de opleidingspremie die betrokkene ontvangt bij het volgen van een opleiding bij de VDAB, FOREM en ACTIRIS.
- De vrijstelling moet ook toegepast worden op de opleidingsuitkering die wordt uitbetaald door de RVA in het kader van een IBO-opleiding (aangezien deze uitkering in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van het leefloon).
- De vrijstelling moet eveneens toegepast worden op de stage-uitkering die wordt uitbetaald door de RVA in het kader van een instapstage (aangezien deze uitkering in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van het leefloon).
De vrijstelling geldt eveneens voor de echtgenoot of de levenspartner van de gerechtigde op een leefloon categorie 3 mits deze aan de voorwaarden voldoet.
Om te bepalen welke beroepsinkomsten in aanmerking moeten genomen worden, en op welke wijze dit dient te gebeuren, zie punt 5.3
2. Bedrag van de spi-vrijstelling
Basisbedrag op maandbasis |
Bedrag op maandbasis op 01/08/2022 |
|
Gewone vrijstelling |
€ 177,76 |
€ 280,31 |
3. Berekeningsregels
Of de inkomsten uit arbeid of opleiding de volledige of slechts een deel van de maand bestrijken, heeft geen invloed op de berekeningsregels.
De berekeningswijze is altijd dezelfde : het totale bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, zonder een proportionele of prorataberekening volgens de effectief gewerkte dagen. De SPI-vrijstelling wordt dus als zodanig toegepast op het totale bedrag van de inkomsten uit arbeid.
Berekeningswijze
De maandelijkse vrijstelling wordt afgetrokken van het netto-inkomen van de betrokkene
Hieronder de te volgen stappen
a) Het maandelijks nettobedrag van de inkomsten uit arbeid dat de betrokkene geniet
- Maandelijks verdiend bedrag – maandelijkse spi-vrijstelling = maandelijks in aanmerking te nemen bedrag
Is het maandelijks in aanmerking te nemen bedrag hoger is dan het maandelijks bedrag van de categorie, dan wordt er geen aanvullend leefloon toegekend en wordt geen spi-vrijstelling toegepast.
Is het maandelijks in aanmerking te nemen bedrag lager is dan het maandelijks bedrag van de categorie: zie stap 2.
b) Omzetten naar jaarbasis
2.Maandelijks in aanmerking te nemen bedrag x 12 = jaarlijks in aanmerking te nemen bedrag
3.Jaarlijks bedrag van de categorie – (jaarlijks in aanmerking te nemen bedrag – vrijstelling per categorie) = jaarlijks bedrag van het aanvullend leefloon
4.Jaarlijks bedrag aanvullend leefloon = maandelijks bedrag aanvullend leefloon
12
Voorbeeld : het volledige bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, ook als deze slechts een deel van de maand bestrijken
Op 1 juni vraagt de heer D het recht op maatschappelijke integratie aan. Vervolgens begint hij deeltijds te werken in een nieuwe betrekking als werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Voor de periode van 10 tot 30 juni ontvangt hij € 687. De heer D heeft geen kinderen en woont alleen.
Werk | 10/6 | ||
LL | 1/6 | ||
IA | 1/6 |
Berekening van het leefloon voor de maand juni
1) 687 €
2) De SPI-vrijstelling is van toepassing omdat de heer D begint te werken na de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie.
687 € - 280,31 € = 406,69 €
3) 406,69 € kleiner dan 1.137,97 € ( categorie 2)
406,69 € X 12 = 4.880,28 €
13.655,61 € - ( 4.880,28 € - 250 €) = 9.025,33 €
9.025,33 € / 12 = 752,11 €
4) Niet van toepassing omdat de heer D de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
De heer D heeft dus recht op een leefloon van 752,11 € voor de maand juni.
De betrokkene wijzigt van categorie gedurende de maand waarin hij tewerkgesteld is
De maandelijkse vrijstelling wordt afgetrokken van de maandelijkse netto-inkomsten van betrokkene, rekening houdende met de categorie waartoe hij behoort.
Concreet betekent dit dat er twee berekeningen moeten gemaakt worden om het leefloon van één maand te bepalen.
Voorbeeld
Meneer voedt een minderjarig kind op in het stelsel van co-ouderschap. Hij heeft de ene helft van de maand recht op een leefloon categorie 3 (persoon met gezinslast) en de andere helft van de maand recht op een leefloon categorie 2 (alleenstaande).
Hij werkt in maart en heeft een loon van € 900
Berekening
900 – 280,31 = € 619,69 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen
619,69 x 12 = 7.436,28 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen op jaarbasis
Categorie 3
Jaarbasis: 18.454,82 – (7.436,28 – 310) = € 11.328,54
Maandbasis: 11.328,54 : 12 = € 944,04
Categorie 2
Jaarbasis: 13.655,61 – (7.436,28 – 250) = € 6.469,33
Maandbasis: 6.469,33 : 12 = € 2539,11
Leefloon op maandbasis:
½ maandbedrag categorie 3 + ½ maandbedrag categorie 2
(944,04 : 2) + (539,11 : 2) = € 741,58
Betrokkenen hebben recht op een leefloon categorie 3 en hebben beiden inkomsten uit arbeid of opleiding
In dit geval wordt de maandelijkse vrijstelling individueel afgetrokken van de maandelijkse netto-inkomsten die elke betrokkene ontvangen heeft.
Voorbeeld
X ontvangt een maandinkomen van € 800
Y ontvangt een maandinkomen van € 500
Berekening X: 800 – 280,31 = € 519,69 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen
Berekening Y: 500 – 280,31 = € 219,69 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen
Gezamelijke inkomsten op maandbasis: 519,69 + 219,69 = € 739,38
739,38 x 12 = € 8.872,56 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen op jaarbasis
Berekening op jaarbasis: 18.454,82 – (8.872,56 – 310) = € 9.892,26
Berekening op maandbasis: 9.892,26 : 12 = € 824,36
3) Duur van de spi-vrijstelling
Deze vrijstellingsperiode van 3 jaar kan worden opgebouwd binnen een periode van 6 jaar die aanvangt op de eerste dag waarop de vrijstelling wordt toegekend en eindigt 6 jaar later.
Voor deze wijziging betrof het een ononderbroken periode van 3 jaar.
a) Wanneer begint de spi-vrijstellingsperiode ?
De vrijstelling geldt voor een periode te rekenen vanaf:
- De datum dat de betrokkene als leefloongerechtigde begint te werken
- De datum dat de betrokkene als leefloongerechtigde een beroepsopleiding aanvat
- De datum dat betrokkene gerechtigd wordt op een leefloon indien hij reeds een beroepsopleiding volgde
Indien het recht op leefloon onderbroken wordt (wegens tijdelijk te hoge inkomsten) kan de SPI-vrijstelling opnieuw toegepast worden indien de vrijstelling bij de aanvang van dezelfde tewerkstelling ook kon toegepast worden.
Voorbeeld:
Betrokkene is gerechtigd op een leefloon als alleenstaande (€ 1.137,97 per maand) sedert 01/08/2022
Hij begint op 01.09.2022 deeltijds te werken en verdient een maandloon van € 900. Er is recht op een aanvullend leefloon (zie hierboven).
Gedurende de maand december moet betrokkene 1 maand voltijds werken en verdient hij € 1.500. Het leefloon wordt gestopt wegens te hoge inkomsten.
Vanaf januari werkt de betrokkene opnieuw deeltijds met een maandloon van € 900.
Omdat het gaat om een doorlopende tewerkstelling en er bij de aanvang toepassing kon gemaakt worden van de spi-vrijstelling, mag deze opnieuw toegepast worden. Betrokkene heeft dus opnieuw recht op een aanvullend leefloon.
b) Welke dagen worden er in aanmerking genomen?
De sociaal-professionele vrijstelling geldt voor de gehele periode die gedekt is door het recht op maatschappelijke integratie
Voorbeelden :
• Een persoon is voltijds tewerkgesteld : art. 35 wordt op hele maand toegepast, zelfs als hij niet tijdens het weekend werkt.
• Een persoon heeft een arbeidscontract waardoor enkel op zaterdagen en zondagen werkt : men berekent de bestaansmiddelen en de toepassing van art. 35 §1 op de hele maand.
• Een persoon werkt regelmatig op interimbasis: Zelfs indien hij enkele dagen of periodes niet werkt, berekenen we het inkomen per volledige maand voor wat betreft de toepassing van art. 35 §1. (Cfr. de voorbeelden opgenomen in puntje 5.3.2.)
Indien de betrokkene mutualiteitsvergoedingen ontvangt, beschouwt men hem niet langer als ten laste van zijn werkgever. Bijgevolg kan men dan ook de vrijstelling niet meer toepassen op de dagen die ten laste werden genomen door de mutualiteit (hetzelfde voor de arbeidsongevallenvergoedingen).
Voorbeeld : de socio-professionele vrijstelling is enkel van toepassing op inkomsten uit arbeid.
Mevrouw L leeft alleen. Zij dient op 1 februari een aanvraag tot recht op maatschappelijke integratie in. Het OCMW kent haar een leefloon conform het bedrag voor een alleenstaande toe. Op 1 maart begint mevrouw L deeltijds te werken.Het OCMW kent haar een leefloon aanvullend op haar salaris toe, met toepassing van de socio-professionele vrijstelling. Mevrouw L wordt ziek op 24 april en ontvangt vanaf die datum een arbeidsongeschiktheidsuitkering van haar ziekenfonds. Het salaris dat mevrouw L ontvangt voor de periode van 1 tot 23 april bedraagt 700 €. Haar uitkering van het ziekenfonds bedraagt 280 € voor de periode van 24 tot 31 maart.
Berekening van het leefloon voor de maand april
1) 700 € + 280 € = 920 €
2) 700 € - 280,31 € = 419,69 € --- 419,69 € + 280 € = 699,69 €
3) 699,69 € is kleiner dan 1.137,97 € ( categorie 2)
699,69 € X 12 = 8.396,28 €
13.655,61 € - ( 8.396,28 € - 250 € ) = 5.509,33 €
5.509,33 € / 12 = 459,11 €
4) Niet van toepassing omdat mevrouw L de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
Mevrouw L heeft dus recht op een leefloon ten bedrage van 459,11 € voor de maand april.
4. Limiet van de toepassing van de spi-vrijstelling
- De vrijstelling kan enkel toegepast worden indien betrokkene na toepassing ervan nog verder gerechtigd is op een aanvullend leefloon.
Het inkomen mag hoger zijn dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is, maar moet na toepassing van de vrijstelling wel lager zijn.
Vanzelfsprekend moeten hierbij ook de andere bestaansmiddelen in aanmerking genomen worden om na te gaan of het uiteindelijk bedrag van de bestaansmiddelen lager is dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is.
Voorbeeld:
Betrokkene is gerechtigd op een leefloon als alleenstaande (€ 1.137,97 per maand).
Hij begint de eerste van de maand deeltijds te werken en verdient een maandloon van € 1.200.
Berekening:
1.200 – 280,31 = 919,69 < 1.137,97
919,69 x 12 = 11.036,28 inkomsten op jaarbasis
13.655,61 – (11.036,28 – 250) = € 2.869,33
Indien het inkomen van betrokkene na toepassing van de spi-vrijstelling lager is dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is, moet vervolgens op dit inkomen de jaarlijkse forfaitaire vrijstelling toegepast worden. Deze is voorzien in artikel 22, § 2, van het koninklijk besluit van 11/7/02.
- De vrijstelling mag niet toegepast worden op het niet-vrijgestelde gedeelte van het loon dat aan de betrokkene wordt betaald in het kader van zijn PWA- activiteiten.
- Indien de spi-vrijstelling wordt toegepast en een ander OCMW bevoegd wordt, past dit nieuwe centrum de vrijstelling verder toe bij de berekening van het leefloon. Het gaat hier namelijk om een voortgezette tewerkstelling waarbij het recht op de vrijstelling bij de aanvang van de tewerkstelling bestond.
- Indien de spi-vrijstelling wordt toegepast en het recht op een leefloon gedurende een bepaalde periode wordt onderbroken doordat het aantal uren tewerkstelling verhoogt, wordt de spi-vrijstelling bij een daling van het aantal uren – en het weer ontstaan van een recht op een leefloon – opnieuw toegepast indien het gaat om eenzelfde tewerkstelling. Het gaat hier namelijk om een doorlopende tewerkstelling waarbij het recht op de vrijstelling bij de aanvang van de tewerkstelling bestond.
- De vrijstelling mag niet (met terugwerkende kracht) toegepast worden op de inkomsten uit arbeid die betrokkene niet heeft aangegeven aan het centrum.
Indien het OCMW dit in een later stadium te weten komt vordert het centrum het ten onrechte uitbetaalde leefloon terug zonder toepassing te maken van de vrijstelling op de inkomsten uit arbeid.
5. Verplichte toepassing voor het OCMW
De vrijstelling is een recht voor betrokkene indien hij aan de voorwaarden voldoet. Het OCMW moet dit dan ook toepassen bij de berekening van het leefloon.
2. Vrijstelling van de inkomsten uit artistieke activiteiten
1) Voorwaarden om van de vrijstelling te genieten
Het gaat om een specifieke variant op de spi-vrijstelling door een vrijstelling toe te passen op de inkomsten uit een artistieke activiteit waarvan de prestaties onregelmatig zijn.
Voorbeelden van de creatie en de vertolking van artistieke werken zijn
Audiovisuele en beeldende kunsten
Muziek
Literatuur
Spektakelbedrijf
Decorontwerp
Choreografie
De vrijstelling geldt eveneens voor de echtgenoot of de levenspartner van de gerechtigde op een leefloon categorie 3 mits deze aan de voorwaarden voldoet.
2) Bedrag van de vrijstelling
Basisbedrag op jaarbasis |
Bedrag op jaarbasis op 01/08/2022 |
|
Vrijstellingen uit artistieke activiteiten |
€ 2.133,12 |
€ 3.363,72 |
3) Duur van de vrijstelling
De vrijstelling geldt voor een ononderbroken periode van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum dat betrokkene als leefloongerechtigde voor het eerst beschikt over inkomsten uit een artistieke activiteit.
De vrijstelling wordt opgedeeld in 3 periodes van één jaar. Indien het bedrag van de vrijstelling gedurende een dergelijke periode van een jaar wordt overschreden (wegens te hoge inkomsten), moet met deze inkomsten rekening gehouden worden gedurende 1 jaar, te rekenen vanaf het moment dat deze inkomsten verworven zijn en het vrijgestelde bedrag overschreden wordt.
Deze aanrekening van bestaansmiddelen gebeurt onverminderd het feit dat er een nieuwe vrijstellingsperiode wordt gestart.
Voorbeeld
Een kunstschilder is gerechtigd op een leefloon categorie 2 sinds 01.02.2016 en
- Verkoopt op 01.08.2017 een schilderij voor € 1.000
- Verkoopt op 01.10.2017 een schilderij voor € 2.500
- Verkoopt op 01.09.2018 een schilderij voor € 2.000
- Verkoopt op 01.02.2019 een schilderij voor € 2.000
- Verkoopt op 01.09.2019 een schilderij voor € 1.500
- Verkoopt op 01.11.2020 een schilderij voor € 1.000
Berekening: de vrijstelling start op 01.08.2017 met volgende periodes
- Periode van 01.08.2017 tot 31.07.2018: maximale vrijstelling € 2.928,35
- Periode van 01.08.2018 tot 31.07.2019: maximale vrijstelling € 2.928,35
- Periode van 01.08.2019 tot 31.07.2020: maximale vrijstelling € 2.928,35
Eerste periode (01.08.2017 tot 31.07.2018)
01.08.2017 volledige vrijstelling van € 1.000
Restvrijstelling: 2.928,35 – 1.000 = 1.928,35
01.10.2017 gedeeltelijke vrijstelling van de verkoop van het schilderij voor € 2.500
1.928,35 (saldo restvrijstelling) – 2.500 = € 571,65 welke niet mag vrijgesteld worden.
Deze bestaansmiddelen (€ 571,65) zullen gedurende 1 jaar vanaf datum van de verkoop in aanmerking moeten genomen worden (deze periode verschilt dus van de vrijstellingsperiode).
Concreet: berekeningswijze van 01.10.2017 tot 30.09.2018
10.712,38 – (571,65 – 250) = € 10.390,73
Tweede periode (01.08.2018 tot 31.07.2019)
01.09.2018 volledige vrijstelling van € 2.000
Restvrijstelling: 2.928,35 – 2.000 = 928,35
Concreet: berekeningswijze van 01.08.2018 tot 30.09.2018
10.712,38– (571,65 (in aanmerking te nemen gedeelte uit de eerste periode) – 250) = € 10.390,73
01.02.2019 gedeeltelijke vrijstelling
2.000 – 928,35 = 1.071,65 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen gedurende 1 jaar vanaf datum van de verkoop
Concreet: berekeningswijze van 01.02.2019 tot 31.01.2020
10.712,38 – (1.071,65 – 250) = € 9.890,73
Derde periode (01.08.2018 tot 31.07.2020)
01.09.2019 volledige vrijstelling van € 1.500
Restvrijstelling: 2.928,35 – 1.500 = 1.428,35
Concreet: berekeningswijze van 01.08.2019 tot 31.01.2020
10.712,38 – (1.071,65 (in aanmerking te nemen gedeelte uit de tweede periode) – 250) = € 9.890,73
Periode van 01.02.2020 tot 31.07.2020
Geen in aanmerking te nemen bestaansmiddelen = € 10.712,38
- Na vrijstellingsperiode van 3 jaar
01.11.2020 : 1.000 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen gedurende 1 jaar vanaf datum van de verkoop
Concreet: berekeningswijze van 01.11.2020 tot 31.10.2021
10.712,38 – (1.000 – 250) = € 9.962,38
4) Verplichte toepassing voor het OCMW
De vrijstelling is een recht voor betrokkene indien hij aan de voorwaarden voldoet. Het OCMW moet dit dan ook toepassen bij de berekening van het leefloon.
Enige uitzondering is indien de betrokkene zelf vraagt om de vrijstelling niet toe te passen omdat hij er bv. geen belang bij heeft dat de periode meteen zou ingaan.
3. Vrijstelling voor jongeren die studies met voltijds leerplan volgen
1) Voorwaarden om te genieten van de vrijstelling voor jongeren die studies met een voltijds leerplan volgen
Om het opdoen van beroepservaring te bevorderen en de zelfstandigheid te vergroten wordt bij de berekening van de bestaansmiddelen geen rekening gehouden met een forfaitair maandelijks bedrag dat de jongere verdient indien
Hij studies met voltijds leerplan volgt in een door de Gemeenschappen erkende, ingerichte of gesubsidieerde instelling
EN
Er met hem een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) is afgesloten
De spi-vrijstelling geldt enkel voor iemand die studies met voltijds leerplan volgt én jonger is dan 25 jaar op het moment dat hij gerechtigd is op een leefloon.
In dit geval kan de vrijstelling wel verder toegepast worden nadat betrokkene 25 jaar is geworden.
Dit is ook het geval indien het recht geopend wordt nadat betrokkene al 25 jaar is maar nog als een student beschouwd wordt in de zin van artikel 11, § 2, van de wet van 26/5/02).
Voorbeeld 1: Een student begint een opleiding geneeskunde op 23-jarige leeftijd. Hij vraagt op die leeftijd steun aan. De vrijstelling kan worden toegepast.
Voorbeeld 2: Een student begint een opleiding geneeskunde op 23-jarige leeftijd. Hij vraagt op 26-jarige leeftijd een steun aan. Devrijstelling kan niet op hem worden toegepast.
Deze spi-vrijstelling kan niet toegepast worden indien de student al 25 jaar is op het moment dat hij leefloongerechtigd is.
Deze spi-vrijstelling geldt ook indien de betrokkene reeds werkte als student vooraleer gerechtigd te zijn op een leefloon.
Het gaat hier namelijk om het bevorderen van het opdoen van werkervaring en het stimuleren van de zelfstandigheid van de student.
Deze spi-vrijstelling geldt niet enkel indien de betrokkene een studentenjob uitoefent, maar eveneens wanneer hij inkomsten verwerft in het kader van zijn studies (bv. bij het volgen van deeltijds beroepssecundair onderwijs, een middenstandsopleiding,…).
Indien er uit hoofde van de jongere een studiebeurs wordt toegekend die hij echter niet zelf ontvangt, moet de spi-vrijstelling voor een student zonder beurs toegepast worden.
In het kader van het uitputten van de rechten kan wel van de jongere gevergd worden dat hij inspanningen levert om de studiebeurs zelf te ontvangen.
De vrijstelling geldt eveneens voor de echtgenoot of de levenspartner van de gerechtigde op een leefloon categorie 3 mits deze aan de voorwaarden voldoet.
2) Bedrag van de vrijstelling
Vrijstelling voor jongeren die studies met voltijds leerplan volgen |
Basisbedrag op maandbasis |
Bedrag op maandbasis op 01/08/2022 |
€ 177,76 |
€ 280,31 |
3) Duur van de vrijstelling
De vrijstelling geldt gedurende de hele periode waarvoor het geïndividualiseerd project is afgesloten.
Concreet betekent dit dus dat de vrijstelling geldt gedurende de hele duur van de studies met voltijds leerplan die gedekt is door het GPMI.
4) Limiet van de toepassing van de spi-vrijstelling
De vrijstelling kan enkel toegepast worden indien betrokkene na toepassing ervan nog verder gerechtigd is op een aanvullend leefloon.
Het inkomen mag hoger zijn dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is, maar moet na toepassing van de vrijstelling wel lager zijn.
Vanzelfsprekend moeten hierbij ook de andere bestaansmiddelen in aanmerking genomen worden om na te gaan of het uiteindelijk bedrag van de bestaansmiddelen lager is dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is.
5) Verplichte toepassing voor het OCMW
De vrijstelling is een recht voor betrokkene indien hij aan de voorwaarden voldoet. Het OCMW moet dit dan ook toepassen bij de berekening van het leefloon.
4. Is cumulatie tussen de verschillende spi-vrijstellingen mogelijk?
Het is niet mogelijk de spi-vrijstelling als werkende of een opleiding volgend (‘gewone’ vrijstelling), te cumuleren met de spi-vrijstelling in het kader van een artistieke activiteit.
Indien betrokkene gedurende 3 jaar genoten heeft van de ‘gewone’ vrijstelling kan hij niet meer genieten van de vrijstelling artistieke activiteit. Andersom is net hetzelfde.
Een student die geniet van de spi-vrijstelling gedurende zijn studies kan na het beëindigen van zijn studies nog genieten van de ‘gewone’ spi-vrijstelling (artikel 35, § 1, van het kb van 11/7/02) gedurende 3 jaar in een periode van 6 jaar indien hij begint te werken en aan de voorwaarden voldoet.
Dit recht geldt ook indien het gaat om een lopende tewerkstelling en de student stopt met studeren.
In dit geval gaat de ‘gewone’ spi-vrijstelling in vanaf de dag dat betrokkene zijn studies gestopt heeft terwijl de tewerkstelling verder loopt.
3. BEROEPSINKOMEN
3.1 Doelstellingen van de hervorming
Het doel van de hervorming van de berekening van de beroepsinkomsten, die op 1 januari 2023 in werking treedt, past in een meer algemene aanpak van de administratieve vereenvoudiging.
Het in aanmerking nemen van beroepsinkomsten op basis van de nieuwe berekeningsbeginselen zorgt voor een meer duidelijkheid, hetgeen een beter begrip voor de begunstigden en een vereenvoudiging van het werk van de sociale assistenten impliceert. Hierdoor kunnen de bestaansmiddelen gemakkelijker worden berekend, worden de dossiers sneller behandeld en wordt de procedure voor de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie efficiënter.
Volgens de nieuwe berekeningsmethode is een herziening met terugwerkende kracht van het leefloon niet nodig. Dit vergroot de rechtszekerheid voor de begunstigden en vermindert de werklast van de sociale werkers.
3.2. Algemeen
- Wanneer de aanvrager een beroepsactiviteitverricht, wordt rekening gehouden met het netto-beroepsinkomen.
- Alle inkomsten uit arbeid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen, behalve bij een nieuwe aanvraag bij het OCMW ( voor het begrip nieuwe aanvraag : zie punt 5.3.3.2. hieronder).
- Alle inkomsten uit arbeid worden samengeteld voor de volledige maand, behalve wanneer het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt.
- Het totale bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, zonder een proportionele of prorata berekening volgens de effectief gewerkte dagen. De SPI vrijstelling wordt als dusdanig toegepast op het totale bedrag van de inkomsten uit arbeid.
- Indien het gaat om iemand die een zelfstandige activiteituitoefent moeten de netto-inkomsten berekend worden na aftrek van zijn beroepsonkosten en sociale bijdragen.
- Als de aanvrager de beroepsarbeid als zelfstandige van zijn overleden echtgenoot verderzet, wordt het inkomen dat de overledene heeft verworven in de loop van het referentiejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking wordt genomen, geacht door de aanvrager verworven te zijn.
- Het inkomen dat voorkomt uit een bedrijfsafstandwordt niet beschouwd als beroepsinkomen. Hiermee wordt rekening gehouden als een afstand van goederen.
3.3. Inkomsten uit arbeid
3.3.1. De berekeningsstappen
1) Rekening houden met de inkomsten uit arbeid op maandbasis 2) Indien mogelijk de SPI-vrijstelling toepassen op de inkomsten uit arbeid 3) Bepalen of de betrokkene al dan niet recht heeft op een leefloon en het bedrag van het leefloon op maandbasis berekenen 4) Een prorataberekening uitvoeren indien het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt |
Voorbeeld: stappen van de berekening
De heer J ontvangt sinds januari een leefloon categorie alleenstaande. Van 12 tot 30 mei werkt hij als uitzendkracht en krijgt hij een loon van € 546. Hij heeft geen andere bestaansmiddelen.
De heer J voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de SPI-vrijstelling bedoeld in artikel 35 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002.
1) Rekening houden met de inkomsten uit arbeid op maandbasis
546 €
2) Indien mogelijk de SPI-vrijstelling toepassen op de inkomsten uit arbeid
546 € - 280,31 € = 265,69 €
3) Bepalen of de betrokkene al dan niet recht heeft op een leefloon en het bedrag van het leefloon op maandbasis berekenen
265,69 € < 1.137,97 € (categorie 2)
265,69 € x 12 = 3.188,28 €
13.655,61 € - (3.188,28 € - 250 €) = 10.717,33 €
10.717,33 € / 12 = 893,11 €
4) Een prorataberekening uitvoeren indien het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt
Niet van toepassing omdat de heer J de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer J heeft dus recht op een leefloon van 893,11 € voor de maand mei.
3.3.2.Datum vanaf wanneer de inkomsten in aanmerking worden genomen
Alle inkomsten uit arbeid van de volledige maand worden in aanmerking genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen, behalve bij een nieuwe aanvraag.
Bij een nieuwe aanvraag bij het OCMW kunnen de inkomsten uit een beroepsactiviteit die de betrokkene vóór de aanvraag heeft verdiend, niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
Hoe bepalen of het een nieuwe aanvraag bij het OCMW betreft?
Indien de betrokkene gedurende twee volle maanden vóór de maand waarin het recht op maatschappelijke integratie opnieuw wordt toegekend, geen recht op maatschappelijke integratie heeft genoten (= er geen recht op heeft gehad), dan is het een nieuwe aanvraag. In dat geval mag voor de berekening van de bestaansmiddelen geen rekening worden gehouden met de ontvangen inkomsten voor een vroegere periode.
Deze periode wordt niet van dag tot dag berekend, maar van maand tot maand. Daarom moeten er twee volledige maanden zijn verstreken tussen de laatste maand waarin het recht op maatschappelijke integratie is toegekend en de maand van de nieuwe aanvraag.
Voorbeeld:
Geval n° 1 : Nieuwe aanvraag
LL toegekend tot en met 18 september
Geen LL in oktober
= 1 volledige maand
Geen LL in november
= 1 volledige maand
Aanvraag LL op 5 december
> Het betreft dus een nieuwe aanvraag
Voor het LL van december: er wordt geen rekening gehouden met beroepsinkomsten die vóór 5 december zijn ontvangen
Geval n° 2 : Nieuwe aanvraag
LL toegekend tot en met 18 september
Geen LL in oktober
= 1 volledige maand
Aanvraag LL op 19 november
> Het betreft dus geen nieuwe aanvraag want er zijn geen twee volle maanden verstreken
Voor het LL van november: alle beroepsinkomsten voor de maand november worden in aanmerking genomen.
Voorbeeld 1: nieuwe aanvraag: de inkomsten worden in aanmerking genomen vanaf de datum van de aanvraag
Mevrouw R werkt deeltijds met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Zij ontvangt een netto maandsalaris van 850 euro. Sinds enkele maanden krijgt zij een aanvullend leefloon conform het bedrag voor categorie alleenstaande. Op 19 september trekt haar partner bij haar in. Aangezien hij een aanzienlijk loon krijgt, wordt haar recht op maatschappelijke integratie vanaf die datum stopgezet.
Begin december gaan ze uit elkaar en verhuist hij. Op 5 december vraagt zij recht op maatschappelijke integratie aan.
Werk | |||
LL | 18/9 | 5/12 | |
IA | 5/12 |
Dit is een nieuwe aanvraag omdat er twee volledige maanden zijn verstreken tussen december (maand van de aanvraag) en september (laatste maand waarin een leefloon werd toegekend). Bijgevolg wordt voor de berekening van de bestaansmiddelen enkel rekening gehouden met haar inkomsten uit arbeid die zij na 5 december heeft ontvangen.
Rekening houden met haar inkomsten uit arbeid vanaf 5 december.
> Er moet dus een PRORATA berekening worden uitgevoerd
Maandsalaris / aantal dagen in de maand x aantal dagen RMI
Berekening van het leefloon voor de maand december (vanaf 5 december)
1) 850 € / 31 x 27 = 740,3 €
2) Geen toepassing van de spi-vrijstelling gezien mevrouw R al werkte voor de indiening van de aanvraag bij het OCMW
3) 740,3 € < 1.137,97 € (categorie 2)
740,3 € x 12 = 8.883,6 €
13.655,61 € - (8.883,6 € - 250 €) = 5.022,01 €
5.022,01 € / 12 = 418,5 €
4) Leefloon van 5/12 tot 31/12 : 27 dagen418,5 € / 31 x 27 = 364,5 €
> Madame R heeft dus recht op een leefloon ten bedrage van 364,5 € voor de periode van 5 tot 31 december.
Voorbeeld 2: geen nieuwe aanvraag: alle inkomsten van de maand worden in aanmerking genomen
Mevrouw R werkt deeltijds met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Zij ontvangt een netto maandsalaris van 850 euro. Sinds enkele maanden krijgt zij een aanvullend leefloon conform het bedrag voor categorie alleenstaande. Op 10 september trekt haar partner bij haar in. Aangezien hij een aanzienlijk loon krijgt, wordt haar recht op maatschappelijke integratie vanaf die datum stopgezet. Begin november gaan ze uit elkaar en verhuist hij. Op 19 november vraagt zij recht op maatschappelijke integratie aan.
Werk | |||
LL | 9/9 | 19/11 | |
IA | 1/11 |
Dit is geen nieuwe aanvraag omdat er geen volledige twee maanden zijn verstreken tussen november (maand van de aanvraag) en september (laatste maand waarin een leefloon werd toegekend). Bijgevolg worden alle inkomsten uit arbeid van november in aanmerking genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
Rekening houden met alle inkomsten uit arbeid van november
> De inkomsten uit arbeid moeten worden samengevoegd voor de hele maand
Berekening van het leefloon voor de maand november
1) 850 €
2) Geen toepassing van de spi-vrijstelling gezien mevrouw R al werkte voor de indiening van de aanvraag bij het OCMW
3) 850 € < 1.137,97 € (categorie 2)
850 € x 12 = 10.200 €
13.655,61 € - (10.200 € - 250 €) = 3.705,61 €
3.705,61 € / 12 = 308,8 €
4) Leefloon van 19/11 tot 30/11 : 12 dagen
308,8 € / 30 x 12 = 123,52 €
> Madame R heeft dus recht op een leefloon ten bedrage van 123,52 € voor de periode van 19 tot 30 november.
3.3.3.Samenvoeging van de inkomsten uit arbeid voor de hele maand
3.3.3.1.Het algemeen principe
Inkomsten uit arbeid worden samengeteld, ook al bestrijken ze niet de volledige maand.
• Bij de berekeningswijze wordt geen onderscheid gemaakt naargelang het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd, uitzendarbeid, regelmatige of onregelmatige arbeid betreft. Dezelfde berekeningswijze geldt voor alle soorten werk, ongeacht de aard ervan.
• De verschillende soorten inkomsten (beroeps- en vervangingsinkomsten) worden samengeteld en berekend over de hele maand.
Voorbeeld: de inkomsten uit arbeid worden samengeteld over de hele maand, ook al bestrijken ze slechts een deel van de maand
De heer O krijgt al een paar jaar een leefloon conform het bedrag voor categorie samenwonenden. Van 8 tot en met 27 januari werkt hij als uitzendkracht. Voor deze periode ontvangt hij een loon van € 400. Van 5 tot 24 april werkt hij nog eens als uitzendkracht voor een andere opdracht. Hiervoor krijgt hij een loon van € 450. Aangezien de heer O al 3 jaar de SPI-vrijstelling genoten heeft, kan hij niet meer hiervoor in aanmerking komen.
Werk | 8/127/1 | 5/4 24/4 | ||||
LL | ||||||
IA | 1/1 31/1 | 1/4 30/4 |
Berekening van het leefloon voor de maand januari
1) Rekening houden met de inkomsten uit werk op maandbasis
400 €
2) Indien mogelijk de SPI-vrijstelling toepassen op de inkomsten uit arbeid
Geen SPI-vrijstelling omdat betrokkene reeds 3 jaar vrijstelling genoten heeft.
3) Bepalen of de betrokkene al dan niet recht heeft op een leefloon en het bedrag van het leefloon op maandbasis berekenen
400 € < 758,64 € (categorie 1)
400 € x 12 = 4.800 €
9.103,73 € – (4.800 € - 155 €) = 4.458,73 €
4.458,73 € / 12 = 371,56 €
4)Een prorataberekening uitvoeren indien het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt
Niet van toepassing omdat de heer O de hele maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer O heeft dus recht op een leefloon van 371,56 € voor de maand januari.
Berekeningswijze van het leefloon voor de maanden februari en maart
De heer O werkt niet en heeft geen bestaansmiddelen. Hij krijgt dus een volledig leefloon, d.w.z. 758,64 € voor elk van de twee maanden in kwestie.
Berekening van het leefloon voor de maand april
1) 450 €
2) Geen SPI-vrijstelling omdat hij al 3 jaar vrijstelling genoten heeft
3) 450 € < 758,64 € (categorie 1)
450 € x 12 = 5.400 €
9.103,73 € - (5.400 € - 155 €) = 3.858,73 €
3.858,73 € / 12 = 321,56 €
4) Niet van toepassing omdat de heer O de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer O heeft dus recht op een leefloon van 321,56 € voor de maand april.
Voorbeeld: de inkomsten uit arbeid en het vervangingsinkomen worden samengeteld voor de hele maand
Mevrouw M werkt deeltijds met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Op 1 februari vraagt zij het recht op maatschappelijke integratie aan. Het OCMW kent haar een aanvullend leefloon conform het bedrag voor categorie alleenstaande toe. Op 24 maart wordt mevrouw M ziek. Vanaf die datum ontvangt zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering van haar ziekenfonds. Voor de periode van 1 tot 23 maart krijgt mevrouw M een loon van € 597. Haar ziekenfondsuitkering bedraagt 282 euro voor de periode van 24 tot en met 31 maart. Mevrouw M kan niet in aanmerking komen voor de SPI-vrijstelling omdat zij reeds werkte toen ze het recht op maatschappelijke integratie aanvroeg.
Werk | 23/3 | ||
LL | 1/2 | ||
Arbeidsongeschiktheidsuitkering | 24/3 |
Berekening van het leefloon voor de maand maart
1) 597 € + 282 € = 879 €
2) Geen SPI-vrijstelling omdat mevrouw M niet begint te werken
3) 879 € < 1.137,97 € (categorie 2)
879 € x 12 = 10.548 €
13.655,61 € - (10.548 € - 250 €) = 3.357,61 €
3.357,61 € / 12 = 279,8 €
4) Niet van toepassing omdat mevrouw M de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> Mevrouw M heeft dus recht op een leefloon van 279,8 € voor de maand maart.
3.3.3.2.De uitzondering
Bestrijkt het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand, dan moet op het einde een prorataberekening worden uitgevoerd omdat het OCMW geen leefloon voor de volledige maand toekent.
Het bedrag van het maandelijks leefloon moet dus worden geproratiseerd volgens het aantal dagen van de maand waarin de betrokkene recht op maatschappelijke integratie heeft.
Voorbeeld: prorata op het einde van de berekening
Mevrouw Q werkt niet en woont alleen met haar twee kinderen. Zij ontving een leefloon in januari en in februari, maar dit werd stopgezet vanaf 1 maart omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van werkbereidheid. Mevrouw Q vindt eindelijk de motivatie om werk te zoeken en begint vanaf 23 maart deeltijds te werken in het kader van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Op 15 april vraagt zij een leefloon aan bij het OCMW omdat zij niet genoeg inkomsten heeft om in haar dagelijkse lasten en uitgaven te voorzien. Haar loon voor april bedraagt € 877.
Mevrouw Q kan niet in aanmerking komen voor de SPI-vrijstelling omdat zij reeds werkt wanneer zij het recht op maatschappelijke integratie aanvraagt.
Werk | 23/3 | |||
LL | 1/1 -> 29/2 | 15/4 | ||
IA | 1/4 |
Berekening van het leefloon voor de maand april
1) 877 € (samenvoeging voor de hele maand want het betreft geen nieuwe aanvraag)
2) Geen SPI-vrijstelling omdat mevrouw Q niet begint te werken
3) 877 € < 1.537,9 € (categorie 3)
877 € x 12 = 10.524 €
18.454,82 € - (10.524 € - 310 €) = 8.240,82 €
8.240,82 € / 12 = 686,74 €
4) Leefloon van 15 tot 30 april: 16 dagen
686,74 € / 30 x 16 = 366,26 €
> Mevrouw Q heeft dus recht op een leefloon van 366,26 € voor de periode van 15 tot 30 april.
3.3.4. SPI-vrijstelling
Het totale bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, zonder een proportionele of prorataberekening volgens de effectief gewerkte dagen. De SPI-vrijstelling wordt dus als zodanig toegepast op het totale bedrag van de inkomsten uit arbeid.
Voorbeeld: het volledige bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, ook als deze slechts een deel van de maand bestrijken
Op 1 juni vraagt de heer D het recht op maatschappelijke integratie aan. Vervolgens begint hij deeltijds te werken in een nieuwe betrekking als werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Voor de periode van 10 tot 30 juni krijgt hij € 687. De heer D heeft geen kinderen en woont alleen.
Werk | 10/6 | ||
LL | 1/6 | ||
IA | 1/6 |
Berekening van het leefloon voor de maand juni
1) 687 €
2) De SPI-vrijstelling is van toepassing aangezien de heer D begint te werken na de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie
687 € - 280,31 € = 406,69 €
3) 406,69 € < 1.137,97 € (categorie 2)
406,69 € x 12 = 4.880,28 €
13.655,61 € - (4.880,28 € - 250€) = 9.025,33 €
9.025,33 € / 12 = 752,11 €
4) Niet van toepassing omdat de heer D de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer D heeft dus recht op een leefloon van 752,11 € voor de maand juni.
Zie verder ook punt 5.4. voor meer bijzonderheden omtrent de wijze waarop de vrijstelling sociaal-professionele integratie wordt toegepast bij de berekening van de bestaansmiddelen uit tewerkstelling en beroepsopleiding.
3.4 Maaltijdcheques en ecocheques
De waarde van een maaltijdchequebestaat uit 2 delen, met name een werknemersbijdrage en een werkgeversbijdrage.
Het gedeelte ‘werkgeversbijdrage’ moet beschouwd worden als een beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden.
De werknemer betaalt geen persoonlijke bijdragen op een ecocheque. Het bedrag dat bij de berekening van het leefloon in aanmerking moet worden genomen, is dus de totale waarde van de ecocheque.
3.5 Vakantiegeld
Het vakantiegeld moet als roerend kapitaal in aanmerking worden genomen voor de berekening van het leefloon.
Deze berekeningswijze is van toepassing op het vakantiegeld dat na 1 januari 2023 wordt uitbetaald.
3.6 Eindejaarstoelage
De eindejaarstoelagemoet voor de berekening van het leefloonin aanmerking worden genomen als zijnde een roerend kapitaal.
3.7 Opzegvergoeding
De algemene regel is ook hier van toepassing: de opzegvergoedingmoet in aanmerking worden genomen gedurende de periode waarop de opzegvergoeding betrekking heeft.
Voorbeeld
Betrokkene wordt met ingang van 1 september ontslagen. Hij ontvangt een opzegvergoedingvan € 3.600 voor de volgende 3 maanden (september, oktober en november).
Op 20 oktober doet hij een aanvraag leefloon: hij heeft geen recht omdat hij over voldoende inkomsten beschikt (€ 1.200 per maand). In principe heeft betrokkene dus recht op een leefloon vanaf 1 december.
3.8 Inkomsten uit vakantiewerk
De beroepsinkomsten van een student worden op dezelfde manier berekend als voor eender welke andere rechthebbende in dezelfde situatie.
3.9 Vergoeding als onthaalouder
Deze vergoeding is niet expliciet vrijgesteld, en moet dus als bestaansmiddel in aanmerking worden genomen bij de berekening van het leefloon.
Toch wordt algemeen aanvaard dat een deel van de vergoeding uitdrukkelijk dient als compensatie voor de gemaakte kosten (maaltijden, speelgoed, …) en dus vrijgesteld is.
Op basis van het sociaal onderzoek bepaalt het OCMW welk gedeelte van de vergoeding kan aanzien worden als onkostenvergoeding en welk gedeelte moet aanzien worden als in aanmerking te nemen bestaansmiddelen.
Zelfstandige onthaalouders volgen voor de berekening van de bestaansmiddelen het statuut van zelfstandigen.
3.10 Schadeloosstelling in geval van een ongeval
Indien iemand een vergoeding ontvangt ingevolge een ongevalmag niet de hele vergoeding in aanmerking genomen worden voor de berekening van het leefloon. Er mag enkel rekening gehouden worden met het in het vonnis vermelde gedeelte van de vergoeding dat overeenkomt met het inkomensverlies van betrokkene.
Indien de betrokkene gedurende de periode van inkomensverlies recht had op een leefloon, wordt dit teruggevorderd tot beloop van de vergoeding die overeenkomt met het inkomensverlies omdat hij de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode van het leefloon.
Indien de betrokkene gedurende de periode van inkomensverlies geen recht had op een leefloonwordt de vergoeding die overeenkomt met het inkomensverlies in aanmerking genomen als zijnde een roerend kapitaal.
Met de andere vergoedingen mag geen rekening gehouden worden als inkomsten: materiële schade (medische kosten en andere), morele schadevergoeding, ….
Deze vergoedingen compenseren enkel een kapitaalsverlies van betrokkene en kunnen bijgevolg niet als inkomsten beschouwd worden.
3.11 Vervangingsinkomen
Indien de betrokkene geniet van een vervangingsinkomen (bv. ziektevergoeding, werkloosheidsuitkering) wordt voor de berekening van het leefloon rekening gehouden met het maandelijks bedrag dat betrokkene werkelijk ontvangt.
Het gaat hier om het netto-inkomen dat betrokkene ontvangt, dus na aftrek van de mogelijke inhouding op basis van bedrijfsvoorheffing.
Indien betrokkene geniet van het volledig genot van deze vergoeding (volledige betaling in het 6-dagenstelsel) kan er voor de berekening van het leefloon als volgt rekening gehouden worden met deze inkomsten:
- Op maandbasis : dagbedrag x 26
- Op jaarbasis : dagbedrag x 312 (of 313).
3.12 Vergoedingen en terugbetalingen van beroepskosten
De tegemoetkoming die de betrokkene ontvangt voor de verplaatsingskostenen kilometervergoeding in het kader van een tewerkstelling en/of opleidingworden niet als inkomsten beschouwd, maar zijn te beschouwen als een vergoeding voor de gemaakte kosten waardoor deze bij de berekening van het leefloonniet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
De vrijstelling geldt zowel voor de werkelijk gemaakte kosten als voor de forfaitaire vergoeding die de betrokkene ontvangt.
Dezelfde vrijstelling geldt voor andere uitkeringen en kostenvergoedingen die de betrokkene ontvangt in het kader van een betrekking, tewerkstelling en/of opleiding, zoals de werkgeversbijdrage voor een internetabonnement, de vergoeding voor werkkledij, de terugbetaling van telefoonkosten, de ARAB-vergoeding, de terugbetaling van voedingskosten, ...
4. ONROERENDE GOEDEREN
4.1Berekeningswijze
- De berekening gebeurt op basis van het niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van elk onroerend goed.
- De betrokkene is eigenaar of vruchtgebruikervan het goed.Dit betekent dat er geen rekening gehouden wordt met goederen die betrokkene in naakte (blote) eigendom heeft.
- De berekening voor bebouwde onroerende goederen en die voor onbebouwde onroerende goederen gebeurt apart.
- Er wordt rekening gehouden met het gedeelte van het kadastraal inkomen dat het vrijgestelde bedrag overschrijdt, vermenigvuldigd met 3.
- Bebouwd onroerend goed: de vrijstelling bedraagt € 750, verhoogd met € 125 per kind waarvoor de betrokkene de hoedanigheid van bijslagtrekkende bezit wat betreft de kinderbijslag
Voorbeeld
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
Volle eigendom
1 kind ten laste
Berekening: 2.000 – (750 + 125) = 1.125
- x 3 = € 3.375 inkomsten op jaarbasis
- Onbebouwd onroerend goed: de vrijstelling bedraagt € 30
Voorbeeld
Onbebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 200
Volledig vruchtgebruik
Berekening: 200 – 30 = 170
170 x 3 = € 510 inkomsten op jaarbasis
4.2 Eigenaar of vruchtgebruikerin onverdeeldheid
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
Het vrijgestelde bedrag wordt in dit geval vermenigvuldigd met dezelfde breuk.
Voorbeelden:
- Onbebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 200
½ vruchtgebruiker
Berekening: (200 x ½) – (30 x ½) = 100 – 15
85 x 3 = € 255 inkomsten op jaarbasis
- Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
½ volle eigendom
1 kind ten laste
Berekening:(2.000 x ½) – ((750 + 125) x ½) = 1.000 – (875 x ½) = 1.000 – 437,50
562,50 x 3 = € 1.687,50 inkomsten op jaarbasis
4.3 Eigenaar of vruchtgebruikeronroerende goederen
- Het kadastraal inkomen van elk goed moet in aanmerking genomen worden.
- Het principe bij eigendom of vruchtgebruik in onverdeeldheid wordt in voorkomend geval op het goed toegepast.
- Het bedrag van de vrijstelling wordt verdeeld onder het aantal goederen.
- De resultaten van elk goed worden samengeteld.
- Indien het resultaat van de berekening na toepassing van de vrijstelling negatief is, mag dit negatief resultaat niet in mindering gebracht worden bij de berekening van een ander goed.
Voorbeelden
a) Bebouwd onroerend goed A: € 2.000, volle eigendom
Bebouwd onroerend goed B: € 1.500, volle eigendom
Berekening:
vrijstelling: 750 te verdelen over 2 goederen = 750 : 2 = 375 per goed
Goed A: 2.000 – 375 = 1.625 =>1.625 x 3 = € 4.875
Goed B: 1.500 – 375 = 1.125 =>1.125 x 3 = € 3.375
Goed A + goed B = 4.875 + 3.375 = € 8.250 inkomsten op jaarbasis
b) Bebouwd onroerend goed A: € 2.000, ½ eigenaar
Bebouwd onroerend goed B: € 1.500, volle eigendom
2 kinderen ten laste
Berekening:
vrijstelling: 750 + (125 x 2) = € 1.000 te verdelen over 2 goederen = 1.000 : 2 = 500 per goed
Goed A: (2.000 x ½) – (500 x ½) = 1.000 – 250 => 750 x 3 =€ 2.250
Goed B: 1.500 – 500 =>1.000 x 3 = € 3.000
Goed A + goed B = 2.250 + 3.000 = € 5.250 inkomsten op jaarbasis
c) Bebouwd onroerend goed A: € 300, volle eigendom
Bebouwd onroerend goed B: € 1.200, volle eigendom
Berekening:
vrijstelling: 750 te verdelen over 2 goederen = 750 : 2 = 375 per goed
Goed A: 300 – 375 = 0
Goed B: 1.200 – 375 = 825=> 825 x 3 = € 2.475
d) Bebouwd onroerend goed A: € 1.500, volle eigendom
Onbebouwd onroerend goed B: € 200, volle eigendom
Berekening:
vrijstelling: 750 voor goed A en 30 voor goed B
Goed A: 1.500 – 750 = 750x3= € 2250
Goed B: 200 – 30 = 170x3= €510
A+B= 2250 +510 = €2760
4.4 In het buitenland gelegen goederen
De in het buitenland gelegen bebouwde onroerende goederen worden op dezelfde manier in aanmerking genomen als de bebouwde onroerende goederen in België.
Onder kadastraal inkomen verstaat men elke gelijkaardige grondslag van belasting waarin bij de fiscale wetgeving van het land waar het bebouwde onroerend goed gelegen is, is voorzien.
Bij ontstentenis van een belastingheffing kan in voorkomend geval rekening gehouden worden met de huuropbrengsten van het goed.
4.5 Met hypotheek bezwaard onroerend goed
1) De hypothecaire intrestenmogen afgetrokken worden van de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen van dat goed op voorwaarde dat:
- De schuld werd aangegaan voor de eigen behoeften van de aanvrager
- De aanvrager de bestemming bewijst van het ontleend kapitaal
- De aanvrager bewijst dat de hypothecaire intresteneisbaar waren
- De aanvrager bewijst dat de hypothecaire intrestenwerkelijk betaald werden voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat
2) Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de hypothecaire intrestenvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
3) De aftrek mag gebeuren voor maximaal de helft van het in aanmerking te nemen resultaat van de berekening.
4) Indien rekening gehouden wordt met de huuropbrengsten van een goed, kan de aftrek van de hypothecaire intrestenniet toegepast worden.
Voorbeeld
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
Volle eigendom
1 kind ten laste
Hypothecaire intresten: € 2.500
Berekening: vrijstelling: 750 + 125 = 875
2.000 – 875 = 1.125
1.125 x 3 = € 3.375
Hypothecaire aftrek is maximaal de helft van het in aanmerking te nemen bedrag: 3.375 : 2 = 1.687,50
Dus geen aftrek van € 2.500 !
3.375 – 1.687,50 = € 1.687,50 inkomsten op jaarbasis
4.6 Aftrek voor de verwerving van het onroerend goed door middel van een lijfrente
1.Het bedrag van de lijfrentemag afgetrokken worden van de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen van dat goed op voorwaarde dat de aanvrager de lijfrente werkelijk betaald heeft.
2. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van lijfrentevermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
3. De aftrek mag gebeuren voor maximaal de helft van het in aanmerking te nemen resultaat van de berekening.
Voorbeeld:
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
Volle eigendom
2 kinderen ten laste
Betaling van een rente van € 5.000 per jaar
Berekening: vrijstelling: 750 + (125 x 2) = 1.000
2.000 – 1.000 = 1.000
1.000 x 3 = 3.000
Aftrek van de betaalde lijfrenteis maximaal de helft van het in aanmerking te nemen bedrag: 3.000 : 2 = 1.500
3.000– 1.500 = € 1.500 inkomsten op jaarbasis
4.7 Specifieke situatie indien de aanvrager in aanmerking komt voor een leeflooncategorie 3
1.Het vrijgesteld bedrag van het kadastraal inkomen van een bebouwd onroerend goed wordt ook verhoogd met € 125 per kind waarvoor de echtgenoot of levenspartner van de aanvrager de hoedanigheid van bijslagtrekkende bezit wat betreft de kinderbijslag. Bijgevolg heeft de ouder die niet die hoedanigheid van bijslagtrekkende heeft, geen recht op deze verhoging.
2. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
Het vrijgesteld gedeelte wordt in dit geval met dezelfde breuk vermenigvuldigd.
3. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de hypothecaire intrestenvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
4. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de lijfrentevermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
4.8 Berekening van de inkomsten uit onroerende goederen bij verhuur
Indien de inkomsten uit verhuurhoger liggen dan het resultaat van de berekening via het kadastraal inkomen, wordt er voor de berekening van de bestaansmiddelen rekening gehouden met de inkomsten uit verhuurvan het goed (en dus niet met het kadastraal inkomen).
Voorbeeld:
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.500
Volle eigendom
2 kinderen ten laste
Huuropbrengsten: € 5.000 per jaar
Berekening:
vrijstelling: 750 + (125 x 2) = 1.000
2.500 – 1.000 = 1.500
1.500 x 3 = 4.500
Aangezien de inkomsten uit verhuurhoger zijn dan het resultaat van de berekening wordt rekening gehouden met de huuropbrengsten (en dus niet met de berekening via het kadastraal inkomen).
€ 5.000 inkomsten op jaarbasis
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de huurvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
Indien de aanvrager in aanmerking komt voor een leeflooncategorie 3 en eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de huurvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
5. ROERENDE KAPITALEN
1. Onder roerende kapitalen worden onder andere verstaan:
- Baar geld (bv. geld verkregen uit een erfenis)
- Geld op een lopende rekening en een spaarboekje
- Effecten, aandelen, obligaties en fondsen
- Gelden die de betrokkene vrijwillig heeft ‘vastgezet’
- Teruggave van de belastingen
2. Er wordt forfaitair rekening mee gehouden volgens percentages per schijf
- 0 % voor de schijf van € 1 tot € 6.200
- 6 % voor de schijf van € 6.201 tot € 12.500
- 10 % voor de schijf vanaf € 12.501
Voorbeeld
De aanvrager beschikt over een bankrekening met € 55.500.
Berekening:
schijf van € 1 tot en met € 6.200 : 0% = € 0
Schijf van € 6.201 tot € 12.500 (= € 6.300) : 6 % = € 378
Schijf van € 12.501 tot € 55.500 (= € 43.000) : 10 % = € 4.300
Totaal: € 378 + € 4.300 = € 4.678 inkomsten op jaarbasis
3. In geval van gemeenschappelijke rekening wordt het kapitaal vermenigvuldigd met de breuk die het aandeel van de aanvrager in het kapitaal uitdrukt (teller is gelijk aan 1 en noemer is gelijk aan het aantal personen die houder van de rekening zijn).
De bedragen van de schijven worden eveneens vermenigvuldigd met deze breuk.
Voorbeeld
2 broers hebben een gemeenschappelijke rekening met ieder de helft
€ 60.000 op de rekening
Berekening broer A: € 60.000 x ½ = € 30.000
schijf van € 1 tot en met € 3.100 : 0% = € 0
Schijf van € 3.101 tot € 6.250 (= € 3.150) : 6 % = € 189
Schijf van € 6.251 tot € 30.000 (= € 23.750) : 10 % = € 2.375
Totaal: € 189 + 2.375 = € 2.564 inkomsten op jaarbasis
4. In geval van gemeenschappelijke rekening van een aanvrager die in aanmerking komt voor een leeflooncategorie 3 wordt het kapitaal vermenigvuldigd met de breuk die het aandeel van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner in het kapitaal uitdrukt (teller is gelijk aan 2 en noemer is gelijk aan het aantal personen die houder van de rekening zijn).
De bedragen van de schijven worden eveneens vermenigvuldigd met deze breuk.
5. Er wordt rekening gehouden met het kapitaal zolang het er werkelijk is. Er is dus geen maximale periode voorzien waarin met het kapitaal kan rekening gehouden worden.
6. Indien een minderjarige gerechtigde beschikt over een kapitaal dat geblokkeerd is tot zijn meerderjarigheid, mag hiermee geen rekening gehouden worden.
7. Op het moment dat het OCMW het dossier herziet, minimaal één keer per jaar, moet gekeken worden over welk kapitaal betrokkene nog beschikt. Niks belet evenwel dat betrokkene zelf een herziening vraagt omdat het kapitaal gewijzigd is.
6. DE AFSTAND VAN GOEDEREN
6.1. Algemene bepalingen
a. Soort van afstand:
Het betreft hier
- de afstand van roerende goederen (bijvoorbeeld: een ring)
- de afstand van onroerende goederen (bijvoorbeeld: woning, gronden)
De afstand kan gebeuren
- om niet, dit wil zeggen een schenking
- ten bezwarende titel, dit wil zeggen een verkoop
b. Duur van de in aanmerking neming van de afstand
Men mag maximum 10 jaar rekening houden met de inkomsten uit een afstand, te rekenen vanaf de datum van de afstand.
Dit betekent dat op het moment van de aanvraag van het leefloon, de afstand dus maximum 10 jaar geleden heeft plaats gevonden (= in de loop van de 10 jaar voor de datum waarop het leefloon uitwerking heeft).
c.In aanmerking neming van de verkoopwaarde van het goed
1. Algemene regel
Er wordt met de inkomsten rekening gehouden
- Op een forfaitaire manier
- Door rekening te houden met de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand
- Die medegedeeld worden door de ontvanger van Registratie
Doordat rekening gehouden wordt met de verkoopwaarde van het goed betekent dit dat:
- Er niet altijd rekening gehouden wordt met de verkoopprijs van het goed (in het geval dat er een enorm verschil is tussen de verkoopwaarde en de verkoopprijs van het goed).
- Er ook rekening kan gehouden worden met de inkomsten uit een afstand indien betrokkene niet meer over deze inkomsten beschikt. Het gaat namelijk over de verkoopwaarde en niet het bedrag dat betrokkene daadwerkelijk ontvangen heeft.
2. Bijzonderheden
- Bij afstand van het vruchtgebruik van een goed wordt rekening gehouden met 40 % van de waarde in volle eigendom.
- Bijgevolg wordt bij afstand van de blote (naakte) eigendomvan een goed rekening gehouden met 60 % van de waarde in volle eigendom.
- Indien de aanvrager eigenaar, vruchtgebruikerof blote (naakte) eigenaar in onverdeeldheid is, wordt de verkoopwaarde van het goed vermenigvuldigd met de breuk die het deel van de aanvrager in de onverdeeldheid uitdrukt.
- Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 eigenaar, vruchtgebruikerof blote (naakte) eigenaar in onverdeeldheid is, wordt de verkoopwaarde van het goed vermenigvuldigd met de breuk die het deel van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner in de onverdeeldheid uitdrukt.
- Indien de betrokkene meerdere goederen heeft afgestaan, moet de wettelijk voorziene berekeningswijze toegepast worden (% met schijven) op het totaal van de afgestane goederen.De inkomsten uit afstand worden dus samen genomen om er eenmalig de berekeningswijze op toe te passen.Evenwel, de inkomsten uit een afstand mogen niet samen berekend worden met andere roerende kapitalen die de betrokkene bezit.In dit geval wordt op beide inkomsten afzonderlijk de voorziene berekeningswijze toegepast.
6.2 De afstand van bebouwde onroerende goederen ten bezwarende titel
a. Afstand van het woonhuis wanneer betrokkene geen ander bebouwd onroerend goed bezit
Op de verkoopwaarde gebeuren volgende aftrekken:
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat:
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Een schijf van € 37.200
Een vrijgesteld bedrag van €37.200 wordt toegepast op de verkoopwaarde.
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikerin onverdeeldheid was, wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt op het goed.
Bijvoorbeeld: afstand en ½ eigenaar: de vrijgestelde schijf bedraagt € 18.600
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 en in onverdeeldheid eigenaar was met zijn echtgenoot of levenspartner wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
3. Een forfaitaire aftrek per jaar, de zogenaamde abattementen, die gekoppeld is aan de leeflooncategorie waarop de betrokkene gerechtigd is[:
- € 1.250 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 1
- € 2.000 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 2
- € 2.500 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 3
Het bedrag van de aftrek wordt berekend volgens het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van het recht op een leefloon.
Het bedrag van de aftrek wordt aangepast op datum van de herziening van het recht op een leefloon.
4. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
Voorbeeld
Verkoopwaarde van het enige woonhuis: € 75.000
Bestaande persoonlijke schuldenvan voor de afstand en betaald met de inkomsten uit de verkoop: € 5.000
Betrokkene is alleenstaande, dus een jaarlijkse forfaitaire aftrek van € 2.000
Datum afstand: 15.01.2010
Ingangsdatum leefloon: 01.04.2013
Berekening:
75.000 – 5.000 = 70.000
70.000 – 37.200 = 32.800
Abattementen, te rekenen vanaf 01.02.2010:
2010: 11/12 van 2.000
2011: 12/12 van 2.000
2012: 12/12 van 2.000
2013: 3/12 van 2.000
Totaal: 38/12 van 2.000 = 6.333,33
32.800 – 6.333,33 = 26.466,67
Toepassing schijven: 0 % tussen 0 – 6.200 = 0
6 % tussen 6.201 – 12.500 = 378
10 % tussen 12.501 – 26.466,67 = 1.396,67
Totaal in aanmerking te nemen bestaansmiddelen op jaarbasis:
378 + 1.396,67 = € 1.774,67
b. Afstand van andere bebouwde onroerende goederen dan het enige woonhuis
Op de verkoopwaarde gebeurt volgende aftrek :
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.3 Afstand van bebouwde onroerende goederen of niet
Op de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.4 Afstand van onbebouwde onroerende goederen ten bezwarende titel
a. Afstand van een onbebouwd onroerend goed wanneer de betrokkene geen ander bebouwd of onbebouwd onroerend goed bezit
Op de verkoopwaarde gebeuren volgende aftrekken:
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat:
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Een schijf van €37.200
Een vrijgesteld bedrag van €37.200 wordt toegepast op de verkoopwaarde.
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikerin onverdeeldheid was, wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt op het goed.
Bijvoorbeeld: afstand en ½ eigenaar: de vrijgestelde schijf bedraagt € 18.600
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 en in onverdeeldheid eigenaar was met zijn echtgenoot of levenspartner wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
3. Een forfaitaire aftrek per jaar, de zogenaamde abattementen, die gekoppeld is aan de leeflooncategorie waarop de betrokkene gerechtigd is:
- € 1.250 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 1
- € 2.000 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 2
- € 2.500 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 3
Het bedrag van de aftrek wordt berekend volgens het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van het recht op een leefloon.
Het bedrag van de aftrek wordt aangepast op datum van de jaarlijkse herziening van het recht op een leefloon.
4. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
b. Afstand van een onbebouwd onroerend goed wanneer de betrokkene nog een ander bebouwd of onbebouwd onroerend goed bezit
Op de verkoopwaarde gebeurt volgende aftrek :
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.5 Afstand van onbebouwde onroerende goederen of niet
Op de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven)
6.6 Afstand van roerende goederen ten bezwarende titel
Op de verkoopwaarde gebeurt volgende aftrek :
- Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
- Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.7 Afstand van roerende goederen of niet
Op de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.8 Belangrijke opmerking
Om billijkheidsredenkan het centrum beslissen om de voorziene berekeningswijze niet toe te passen. Het gaat hier om een autonome beslissing van het OCMW.
Voorbeelden van billijkheidsredenen kunnen zijn: een zinvolle en gerechtvaardigde herinvestering, gewettigde onvoorziene uitgaven, …
De toepassing gebeurt in voorkomend geval op het einde van de voorziene berekeningswijze, maar vooraleer de toepassing van de schijven gebeurt.
Voorbeeld
Na toepassing van de voorziene berekeningswijze moet bij afstand van het enige woonhuis rekening gehouden worden met een bedrag van € 80.000 (toepassing schijven).
Betrokkene kan evenwel aantonen dat hij tussen het tijdstip van de afstand en de aanvraag van het leefloonhoge medische kosten gehad heeft voor een totaal van € 15.000.
Het OCMW kan nu beslissen om de schijven toe te passen op een bedrag van € 65.000 (i.p.v. € 80.000).
Het centrum beslist hier autonoom over.
7. VOORDELEN IN NATURA
7.1 Voordelen in natura verbonden aan de huisvesting
a. Principe
Het gaat om de kosten
- die verbonden zijn aan de huisvesting die de hoofdverblijfplaats van de aanvrager is, én
- die ten laste worden genomen door een derde met wie de betrokkene niet samenwoont
Deze voorwaarden moeten tegelijk vervuld zijn.
Voorbeelden:
- een derde die de huurvan de woning in de plaats van de betrokkene betaalt
- een derde die de hypothecaire lening afbetaalt van de woning waar de betrokkene nog woont
- een derde die de lasten betaalt welke normaal door de huurder zelf zouden moeten betaald worden (water, gas, elektriciteit, brandverzekering, …)
b. Specifieke gevallen
- Indien de derde zelf geen kosten betaalt omdat hij eigenaar is van de woning die de aanvrager gratis mag bewonen, moet rekening gehouden worden met de fictieve huurprijs die normaal voor die woning zou moeten betaald worden op voorwaarde dat deze prijs wordt vastgesteld door iemand die bevoegd is in deze materie.
- Het kotdat een jongere in de week betrekt (terwijl hij in de weekends en vakanties nog naar huis gaat) is geen voordeel in naturaomdat het kot niet de hoofdverblijfplaats is van de jongere.
- Een derde met wie de aanvrager eigenaar in onverdeeldheid is, blijft verder het totaalbedrag van de hypothecaire lening betalen voor de woning die de aanvrager verder alleen betrekt.
Voorbeelden:
De aanvrager woont samen met een andere personen in een goed in onverdeeldheid en ze gaan uit elkaar.
Aanvrager “a” blijft een woning betrekken waarvan hij de helft in volle eigendom heeft en “b” de andere helft in volle eigendom . « b » neemt het totaalbedrag van de hypothecaire lening ten laste. Het goed heeft een KI van 1.000 € en de maandelijkse terugbetaling van de hypothecaire lening bedraagt 800 euro per maand.
Inkomsten van “a” : De helft van het onroerend goed: onroerend inkomen + De helft van het onroerend goed: voordeel in natura
(1.000 € gedeeld door 2) – (750 €gedeeld door 2) = (500 € - 375 € ) X 3 = 375€ inkomsten uit onroerende goederen.
800€ gedeeld door 2 = 400 € x 12 = 4.800€ inkomsten uit voordelen in natura.
Totaal : += 375€ + 4.800 € = 5.175 euro jaarlijkse inkomsten
7.2 Andere voordelen in natura
Andere dan de kosten die verbonden zijn aan de huisvesting mogen niet in aanmerking genomen worden als voordelen in natura (bv. kleding, benzine …).
Voorbeeld
Een jongere woont gratis in een woning die eigendom is van zijn ouders.
De huurprijs is geschat op € 500 per maand.
Bovendien betalen de ouders maandelijks de elektriciteitsrekening van € 105 en de factuur voor het water van € 22
Ook rijdt de jongere gratis met de auto van zijn ouders.
Berekening:
Voordelen in natura:
Huurprijs : 500 x 12 = 6.000
Elektriciteit: 105 x 12 = 1.260
Water: 22 x 12 = 264
totaal: 6.000 + 1.260 + 264 = € 7.524 inkomsten op jaarbasis
Met de auto die de jongere gratis mag gebruiken, mag geen rekening gehouden worden voor de berekening van het leefloon.
Een jongere krijgt van zijn ouders nieuwe kleren. De ene maand gaat het om schoenen, de andere maand om een vest, dan krijgt hij een nieuwe broek, …
Aangezien het niet gaat om voordelen die gekoppeld zijn aan de huisvesting van betrokkene mag hiermee voor de berekening van het leefloon geen rekening gehouden worden.
8. BESTAANSMIDDELEN IN GEVAL VAN SAMENWONING
8.1 Algemene bepalingen.
a.In aanmerkingneming van de bestaansmiddelen van zijn echtgenoot of levenspartner
Het OCMW moet voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager rekening houden met de bestaansmiddelen van de persoon waarmee de aanvrager samenwoont als de aanvrager samenwoont met
- Zijn echtgenoot
- De persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt, zijn levenspartner
Het geslacht van de samenwonende persoon is niet van belang, wel zijn hoedanigheid ten opzichte van de aanvrager.
b. In aanmerkingneming van de bestaansmiddelen van de samenwonende meerderjarige ascendenten of descendenten van de eerste graad
Het OCMW kan voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager geheel of gedeeltelijk rekening houden met de bestaansmiddelen van de meerderjarige ascendenten en descendenten van de eerste graad.
Het gaat dus concreet over de bestaansmiddelen van de samenwonende ouder(s) en/of samenwonend(e) kind(eren) boven het niveau van de categorie samenwonende, berekend zoals voor een aanvrager van het leefloon.
Uitzonderingen:
- Er mag geen rekening gehouden worden met de bestaansmiddelen van een minderjarig kind.
- Er mag geen rekening gehouden worden met de inkomsten van de nieuwe partner van de ascendent en/of de kinderen van deze laatste.
- Er mag geen rekening gehouden worden met de inkomsten van de pleegouder en/of het meerderjarig pleegkind.
c. Niet in aanmerkingneming van de bestaansmiddelen van de andere samenwonenden
Wanneer de aanvrager samenwoont met om het even welke andere personen, andere dan hiervoor genoemd, mogen de bestaansmiddelen van deze personen niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager.
Bijvoorbeeld:de aanvrager woont samen met zijn broer, zijn grootmoeder, een tante of een andere persoon die geen relatie heeft met de betrokkene.
8.2 Berekeningswijze
De bestaansmiddelen van de persoon waarmee de aanvrager samenwoont worden in aanmerking genomen volgens de regels voor de berekening van de bestaansmiddelen die van toepassing zijn op de bestaansmiddelen van de aanvrager.
De berekening gebeurt met andere woorden alsof de samenwonende persoon zelf aanvrager is.
Dit betekent dat toepassing moet worden gemaakt van de wettelijke vrijstellingen die gelden (bv. gezinsbijslagten voordele van de kinderen, studiebeurs, …), maar dat ook moet rekening gehouden worden met alle bestaansmiddelen die voor de berekening van het leefloonniet zijn vrijgesteld (bv. goederen die betrokkene in zijn bezit heeft, roerende kapitalen, inkomsten uit afstand van een goed, …
a. De aanvrager komt in aanmerking om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 (woont samen met zijn echtgenoot of levenspartner en heeft een minderjarig kind te zijnen laste)
Alle bestaansmiddelen van de echtgenoot of levenspartner van de aanvrager worden in aanmerking genomen.
Deze bestaansmiddelen worden berekend alsof hij zelf aanvrager is, dus met toepassing van alle specifieke regels die wettelijk voorzien zijn.
Aangezien er een gedeeld recht is tussen de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner heeft het OCMW ook de mogelijkheid om in voorkomend geval rekening te houden met de inkomsten van de samenwonende ouder(s) en/of schoonouder(s) van de aanvrager overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 34, § 2, van het koninklijk besluit van 11/7/02.
Bijvoorbeeld:
Mevrouw X en Meneer Y hebben een minderjarig kind en wonen samen met de moeder van Meneer Y. Mevrouw X is de aanvraagster. Zij kan aanspraak maken op een leefloon, categorie gezin te zijnen laste. Gelet op het feit dat het recht vanMeneer Y gedekt wordt door de categorie gezin te zijnen laste, kan het OCMW rekening houden met de inkomsten van de moeder van Meneer Y (schoonmoeder van Mevrouw X).
b. De aanvrager woont samen met zijn echtgenoot of met de persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt
Voor de berekening van de bestaansmiddelen van de aanvrager MOET rekening gehouden worden met het deel van de bestaansmiddelen van de persoon die geen leefloonaanvraagt en dat het bedrag voor samenwonende (categorie 1) overschrijdt.
Deze regel geldt ook indien de echtgenoot of partner werkt in het kader van artikel 60, § 7, van de organieke wet of in het kader van een activering.
c. De aanvrager woont samen met zijn ouder(s) en/of zijn meerderjarige kinderen
Voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager KAN het gedeelte van de bestaansmiddelen van ieder van die personen dat het bedrag voor samenwonende (categorie 1) overschrijdt geheel of gedeeltelijk in aanmerking worden genomen[.
Het OCMW beslist dus autonoom of het al dan niet toepassing maakt van deze regel, en zo ja, in welke mate.
Indien het centrum niet of gedeeltelijk rekening houdt met de inkomsten, motiveert het de billijkheidsredenen met vermelding van de berekeningswijze.
Voorbeelden van billijkheidsredenen zijn :
de samenwonende persoon heeft zelf nog een minderjarig kind ten laste, schuldenin het gezin, hoge medische kosten, schoolkosten, verhuis- of echtscheidingskosten, ….
Deze regel is ook van toepassing indien een jongere als kotstudent zijn gewoonlijke verblijfplaats nog bij zijn ouders heeft (komt tijdens weekends en vakanties nog naar huis).
De toepassing van deze bepaling moet aan de aanvrager en alle betrokken personen fictief het bedrag dat bepaald is voor de categorie ‘samenwonenden’ garanderen.
Indien een jongere het leefloonaanvraagt en samenwoont met beide ouders kan maximaal rekening gehouden worden met de inkomsten van de ouders boven 2 maal het bedrag voor samenwonende.
Voorbeelden waarbij rekening kan worden gehouden met de bestaansmiddelen van de samenwonende perso(o)n(en). In deze voorbeelden wordt er bij de berekening rekening gehouden met het maximumbedrag dat het OCMW in aanmerking kan nemen..
- Aanvrager leefloonwoont samen met beide ouders
Inkomen vader: € 1.500 per maand
Inkomen moeder: € 0
In aanmerking genomen bestaansmiddelen op maandbasis:
1.500 – ( 2x 595,13) = 309,74
309,74 x 12 = 3.716,88 bestaansmiddelen op jaarbasis
Berekening leefloon: 7.141,58– (3.716,88 – 155) = € 3.579,70
- Aanvrager leefloonwoont samen met moeder en meerderjarige broer die geen aanvraag doet
Inkomen moeder: € 1.200 per maand
In aanmerking genomen bestaansmiddelen op maandbasis
1.200 – 595,13 = € 604,87
604,87 > 595,13 ; dus geen recht op leefloon
- Aanvrager leefloonwoont samen met moeder en meerderjarige broer die eveneens leefloon aanvraagt
Inkomen moeder: € 1.200 per maand
In aanmerking genomen bestaansmiddelen op maandbasis
1.200 – 595,13 = € 604,87 te verdelen over de beide aanvragers
604,87 : 2 = € 302,44 bestaansmiddelen op maandbasis per aanvrager
302,44 x 12 = 3.629,28 bestaansmiddelen op jaarbasis
Berekening leefloon 7.141,58 – (3.629,28 – 155) = € 3.667,30
Al deze voorbeelden gaan uit van een berekening waarbij het OCMW maximaal rekening houdt met de inkomsten van de samenwonende ascendenten en/of descendenten van de eerste graad.
Het centrum heeft ook de mogelijkheid om niet of slechts gedeeltelijk rekening te houden met de inkomsten van deze samenwonende personen. Dit moet worden bepaald op een geval per geval op basis van het sociaal onderzoek.
1. ALGEMENE PRINCIPES
De algemene principes van berekening van de bestaansmiddelen zijn:
1. In aanmerking nemen van alle bestaansmiddelen
Het algemeen principe is dat alle bestaansmiddelen, wat hun aard of oorsprong ook moge zijn, in aanmerking worden genomen, behalve diegene die de Koning uitdrukkelijk heeft vrijgesteld.
Er wordt ook rekening gehouden met alle sociale uitkeringen die de aanvrager ontvangt krachtens de Belgische of buitenlandse wetgeving.
De Koning bepaalt tevens op welke wijze rekening wordt gehouden met de inkomsten van de personen die samenwonen met de aanvrager.
2. In aanmerking nemen van bestaansmiddelen waarover men effectief beschikt
Het gaat om de bestaansmiddelen waarover de aanvrager effectief beschikt.
Een loutere schuldvordering wordt dus niet aanzien als bestaansmiddelen.
Vanzelfsprekend kan het OCMW met terugwerkende kracht wel rekening houden met deze inkomsten indien de betrokkene er later de beschikking over krijgt.
Voorbeeld
Volgens een vonnis heeft een betrokkene recht op onderhoudsgeldvoor zichzelf. Indien dit echter niet betaald wordt aan betrokkene mag met het onderhoudsgeld geen rekening gehouden worden voor de berekening van het leefloon.
3. In aanmerking nemen van netto-bestaansmiddelen
Het gaat om netto-bestaansmiddelen, berekend op jaarbasis.
4. Beslag
In geval van beslag op de bestaansmiddelen wegens achterstallig onderhoudsgeld, moet voor de berekening van de bestaansmiddelen uitgegaan worden van de situatie voor het beslag (arrest van het Hof van Cassatie - 17/05/1993).
De betrokkene was namelijk in staat de bestaansmiddelen te verwerven, maar ze werden in beslag genomen.
Indien er na deze berekening geen recht is op een leefloon, kan het OCMW, indien nodig, het recht op maatschappelijke dienstverlening in het kader van de organieke wet van 8 juli 1976 onderzoeken. Deze is niet vatbaar voor beslag.
5. In aanmerking nemen van bestaansmiddelen op het ogenblik van de aanvraag
De berekening heeft plaats op het ogenblik van de aanvraag, met de bestaansmiddelen geprojecteerd op jaarbasis.
Van zodra er een nieuw element is dat gevolgen heeft op het toegekend bedrag, wordt een nieuwe berekening met een projectie op jaarbasis gemaakt.
De bestaansmiddelen mogen enkel in aanmerking genomen worden gedurende de periode waarop deze middelen betrekking hebben, en dus niet gespreid worden over een langere periode.
Het tijdstip van uitbetalen is dus evenmin van belang
Voorbeeld.
- Een alleenstaande (vorig maandbedrag leefloon: € 892,70)werkt van 1 tot en met 15 september en verdient € 1.000. Indien betrokkene aan de voorwaarden voldoet heeft hij vanaf 16 september recht op leefloon.
- Indien iemand werkt in de maand september en zijn loonpas ontvangt in de maand oktober, dan moeten deze inkomsten in aanmerking genomen worden gedurende de maand september (en niet in oktober).
Het aanvullend leefloonwordt toegekend ten opzichte van het verschil van de bestaansmiddelen van de betrokkene berekend overeenkomstig de reglementering en het voor zijn categorie voorziene bedrag.
Opmerking
Het feit dat betrokkene beschikt over een aanvullend leefloonbetekent dat hij de hoedanigheid van leefloongerechtigde bezit, zodat de voordelen verbonden aan dit statuut kunnen worden toegekend (uitreiking van attesten door het OCMW, bv. voor telefoonkaarten, …)
Daarentegen, wanneer betrokkene werkt in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 of in het kader van een activering EN het loonis gelijk aan of hoger dan het bedrag van het leefloonvan de categorie waarop hij zou gerechtigd zijn, heeft hij niet meer de hoedanigheid van gerechtigde op een leefloon waardoor hij geen aanspraak kan maken op de voordelen die verbonden zijn aan het statuut van leefloongerechtigde.
Het gaat hier namelijk om een echte arbeidsovereenkomstdie betrokkene een loonoplevert.
2. VRIJGESTELDE BESTAANSMIDDELEN
2.1 Specifieke vrijgestelde bestaansmiddelen
Voor de berekening van de bestaansmiddelen wordt geen rekening gehouden met:
a) De hulp verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van de organieke wet van 8 juli 1976
b) De gezinsbijslagten voordele van de (minderjarige en meerderjarige) kinderen:
Voorwaarden: indien de betrokkene
- de hoedanigheid van bijslagtrekkende heeft
- de kinderen opvoedt
- de kinderen volledig of gedeeltelijk ten laste heeft
Opmerkingen:
- De gezinsbijslagbestaat uit:
- het kraamgeld
- de adoptiepremie
- de kinderbijslag
- de verhoogde wezenbijslag
- de schoolpremie, een eenmalig bedrag begin september
- toeslagen: leeftijdstoeslagen, sociale toeslagen en toeslag voor gehandicapte kinderen
Het begrip “ten laste” is een feitelijk begrip
Voorbeeld: een meerderjarige jongere kan net als zijn ouders met wie hij samenleeft gerechtigd zijn op een leefloon.
De gezinsbijslagdie voor de jongere dient zal toegekend worden aan de ouders. Bijgevolg mag daar geen rekening mee gehouden worden voor de berekening van de bestaansmiddelen,
- noch bij de ouders
- noch bij de jongere omdat hij de bijslag niet zelf te zijnen gunste ontvangt.
Gevolgen:
- Uit het voorgaande blijkt dat enkel rekening moet gehouden worden met de gezinsbijslagals bestaansmiddelen wanneer de betrokkene de bijslag zelf te zijnen gunste ontvangt (bv. een meerderjarige studentdie niet meer bij zijn ouders woont en elders is gedomicilieerd).
- Enkel in de zeldzame gevallen dat een jongere die nog samenwoont met zijn ouders zelf de gezinsbijslagkan ontvangen, kan het OCMW aan de jongere vragen om zijn rechten uit te putten door de gezinsbijslag voor zichzelf aan te vragen (bv. indien de jongere zelf een kind ten laste heeft).
- Ingeval een kind tijdelijk geplaatstwordt, wordt de ouder die de gezinsbijslagontvangt beschouwd als zijnde degene die het kind opvoedt. De vrijstelling blijft gedurende deze periode behouden.
- In het geval dat de ouders de gezinsbijslag ontvangen en deze afstaan aan de jongere die elders woont, moet hiermee voor de berekening van het leefloon van de jongere rekening gehouden worden als zijnde een regelmatige gift.
-
Indien de jongere geplaatst is in een instelling en de kinderbijslag wordt voor 2/3 uitbetaald aan de instelling en 1/3 aan hem, mag enkel met dit 1/3 rekening gehouden worden voor de berekening van het leefloon van de jongere op voorwaarde dat hij de beschikking kan hebben over dit gedeelte kinderbijslag.
Indien het kindergeld op een geblokkeerde rekening gestort wordt, mag er helemaal geen rekening mee gehouden worden.
c) Het onderhoudsgeldof het voorschot op de termijn van het onderhoudsgeld dat iemand ontvangt ten gunste van (minderjarige en meerderjarige) kinderen
- die ongehuwd zijn
- die ten laste zijn van betrokkene
- indien betrokkene de kinderen opvoedt
Indien een kind tijdelijk geplaatstwordt, wordt de ouder die het onderhoudsgeldontvangt beschouwd als zijnde degene die het kind opvoedt. De vrijstelling blijft gedurende deze periode behouden.
d) Het gedeelte van het loonten laste genomen door de uitgever van PWA-cheques
- voor een bedrag van € 4,10 per niet-ontwaarde PWA-cheque
- voor werkzaamheden verricht in het kader van een PWA-overeenkomst
- overeenkomstig de ter zake geldende reglementering
Ook de eventueel eruit voortvloeiende vergoedingen zijn vrijgesteld.
De SPI-vrijstelling mag niet worden toegepast op het gedeelte van het loon dat aan de PWA-werknemer wordt uitbetaald en dat boven het bedrag van € 4,10 ligt (zijnde het vrijgestelde gedeelte).
e) De productiviteits- en aanmoedigingspremies die door de bevoegde overheden voorzien en betaald worden voor de individuele beroepsopleidingen in ondernemingen (IBO)
gedurende maximum 6 maanden
Tijdens een IBO bestaat het loonuit 2 componenten:
- een opleidingsuitkering die betaald wordt door de RVA
- een productiviteitspremieten laste van de werkgever
De opleidingsuitkering is GEEN premie en moet bijgevolg wel in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
Indien aan de voorwaarden voldaan is, kan de spi-vrijstelling hierop toegepast worden (zie later).
De productiviteitspremieis wel vrijgesteld.
f) De gewestelijke premies die worden toegekend aan betrokkene voor
- verhuizing
- installatie
- huur
g) het bedrag van de studietoelagendie de specifieke studiekosten dekken, door de Gemeenschappen toegekend aan de betrokkene:
- te zijnen gunste (dus voor zichzelf)
- ten gunste van de kinderen die hij ten laste heeft
Opmerkingen:
- Omdat de Koning tot op heden nog niet heeft bepaald wat onder specifieke studiekosten moet verstaan worden, wordt het volledig bedrag van de studietoelagenvrijgesteld voor de berekening van de bestaansmiddelen.
- Het moet niet gaan om eigen kinderen. Het volstaat dat het ten gunste is van kinderen die de betrokken feitelijk economisch ten laste heeft (bv. grootmoeder voor een kleinkind, een meerderjarige jongere voor zijn/haar minderjarige partner).
Indien een jongere studies met voltijds leerplanvolgt en een stage volgt in het buitenland, dan is de toegekende Erasmusbeursook vrijgesteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.
De vrijstelling geldt hiernaast ook voor andere beurzen die toegekend worden op voorwaarde dat deze aan de studies gerelateerd zijn.
De vrijstelling geldt dus niet voor de beurzen die het verblijf en het levensonderhoud van de student dekken. Zo wordt de vergoeding die uitsluitend dient als maaltijdvergoeding niet vrijgesteld.
Zodra het gaat om een ‘gemengde’ beurs moet het OCMW de opsplitsing maken tussen het gedeelte dat aan de studies verbonden is, en het deel dat dient om het verblijf te bekostigen.
- Het moet gaan om een door de Gemeenschappen toegekende studiebeurs.
Dit betekent dat een door het buitenland toegekende beurs (bv. vanuit Nederland, Luxemburg) niet is vrijgesteld en voor de berekening van het leefloon in aanmerking moet genomen worden.
h) De toelagen, uitkeringen en bijslagen van de Gemeenschappen voor het onderbrengen van jongeren in een opvanggezin
Het gaat bv. om jongeren geplaatst ofwel door de jeugdbescherming, ofwel door de jeugd(straf)rechter en waarvoor de gezinnen worden vergoed.
i) De presentiegelden die de betrokkene ontvangt als lid van
- de provincieraad
- de gemeenteraad
- de raad voor maatschappelijk welzijn
j) De niet-regelmatige giften van
- om het even welke instelling
- personen die niet met betrokkene samenwonen EN die niet onderhoudsplichtig zijn ten opzichte van betrokkene
Deze voorwaarden moeten samen vervuld zijn.
Voorbeelden
- Het bedrag dat iemand elke maand van een vriend krijgt is dus niet vrijgesteld omwille van het regelmatige karakter.
- Het bedrag dat ouders eenmalig aan hun kind hebben gegeven is niet vrijgesteld omdat de ouders onderhoudsplichtig zijn ten opzichte van hun kind
- De toelage die maximaal 1 maal per academiejaar door studentenvoorzieningen van hogescholen en universiteiten wordt uitbetaald, en die elk academiejaar kan worden toegekend op basis van een nieuwe aanvraag en beslissing, wordt beschouwd als een niet-regelmatige gift en is dus vrijgesteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.
De vrijstelling geldt ook indien de eenmalige toelage in verschillende schijven wordt toegekend.
k) De frontstrepen- en gevangenschapsrenten
l) De renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit.
m) De vergoedingen van de Gemeenschappen van de kosten voor de niet-medische hulp en dienstverlening door derden aan een persoon met een verminderd vermogen tot zelfzorg en de door de niet-beroepsmatige zorgverlener ontvangen vergoeding van de zorgbehoevende in het kader van de verstrekte niet-medische hulp en dienstverlening.
(De zorgbehoeftige ontvangt geld (vrijgesteld) en hij kan met dit geld een niet-professionele helper betalen (ook vrijgesteld voor diegene die het ontvangt).
n) De vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de tweede wereldoorlog.
o) Het terugbetaalbaar belastingkrediet.
Het belastingkredietis een belastingvrije som die per belastingplichtige wordt vastgesteld.
Een zelfde bedrag wordt terugbetaald aan personen die omwille van te lage inkomsten geen belastingen betalen.
Het is dit bedrag dat vrijgesteld is bij de berekening van de bestaansmiddelen.
Het gaat hier dus niet om een teruggavevan te veel betaalde belastingen.
Deze moeten namelijk wel in aanmerking genomen worden voor de berekening van het leefloonals zijnde een roerend kapitaal(zie later)
p) De forfaitaire vergoeding die betrokkene ontvangt als voogd over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen
Op voorwaarde dat de voogdij beperkt blijft tot maximaal het equivalent van 2 voltijdse voogdijschappen per jaar.
q) De vergoedingen die betrokkene ontvangt als hij vrijwilligerswerkdoet.
Op voorwaarde dat deze vergoeding het dagmaximum van €40,67 €en het jaarmaximum van €1.626,77niet overschrijdt (bedragen 2023). Indien één van deze voorwaarden niet vervuld is, worden alle inkomsten in aanmerking genomen voor de berekening van het leefloon.
r) De maandelijkse vergoeding die de stagegever (werkgever) betaalt aan de jonge werkzoekende stagiair in het kader van de instapstages inzake de werkloosheid.
De vrijstelling geldt enkel op het deel dat door de werkgever betaald wordt.
Met de stage-uitkeringen ten last van de RVA moet dus wel rekening gehouden worden bij de berekening van het leefloon.
Indien aan de voorwaarden voldaan is, kan de socio-professionele vrijstellinghierop toegepast worden (zie later).
Naar analogie wordt geen rekening gehouden met de stagevergoeding die door de werkgever wordt uitbetaald in het kader van de stage eerste werkervaring (stage First) die gevolgd wordt in navolging van de maatregel die door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is genomen.
Dit houdt eveneens in dat met de stage-uitkeringen die door Actiris in dit kader betaald worden wel rekening moet gehouden worden bij de berekening van het leefloon.
s) Asbestfonds
De tegemoetkoming van het Asbestfonds is vrijgesteld bij de berekening van het leefloon als deze vergoeding wordt toegekend aan betrokkene, zijn partner, de samenwonende of persoon ten laste van betrokkene.
t ) Integratietegemoetkoming
De integratietegemoetkoming voorzien in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap.
2.2 Bedrag van de forfaitaire vrijstelling per categorie
Een forfaitaire vrijstelling is van toepassing op het bedrag van de bestaansmiddelen die in aanmerking moeten worden genomen met het oog op de toekenningvan een aanvullend leefloon[9].
- Deze vrijstelling wordt pas toegepast nadat alle andere in aanmerking te nemen bestaansmiddelen berekend zijn.
- Op voorwaarde dat de bestaansmiddelen van de betrokkene lager zijn dan het bedrag van de categorie van het leefloonwaarop hij gerechtigd is
Voorbeeld:
Een alleenstaande beschikt jaarlijks over € 10.750 bestaansmiddelen. Betrokkene kan niet genieten van de vrijstelling omdat zijn inkomen hoger is dan €10.712,38 zijnde het bedrag waarop hij aanspraak zou kunnen maken (bedrag geldend vanaf 1/9/2017).
Het bedrag van de vrijstelling is bepaald per categorie en bedraagt :
- € 155 per jaar voor een samenwonende persoon
- € 250 per jaar voor een alleenstaande persoon en een daklozewaarmee een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie(GPMI) is afgesloten
- € 310 per jaar voor een persoon met een gezin te zijnen laste.
Deze forfaitaire vrijstelling mag niet toegepast worden op het gedeelte van het loondat aan de PWA-werknemer wordt uitbetaald en dat boven het bedrag van € 4,10 ligt (zijnde het vrijgestelde gedeelte).
Voorbeeld:
Een alleenstaande persoon geniet een sociale uitkering van € 500 per maand.
Categorie alleenstaande: € 10.712,38 (bedrag vanaf 1/09/2017)
Berekening: Bestaansmiddelen: 500 x 12 = € 6.000 op jaarbasis10.712,38 – (6.000-250) = € 4.962,38
- Deze forfaitaire vrijstelling mag niet toegepast worden op het gedeelte van het loondat aan de PWA-werknemer wordt uitbetaald en dat boven het bedrag van € 4,10 ligt (zijnde het vrijgestelde gedeelte).
2.3. Vrijstelling van de inkomsten verworven in het kader van de socio-professionele integratie ( spi-vrijstelling) ( gewone vrijstelling)
Dit hoofdstuk moet worden gelezen in samenhang met het hoofdstuk beroepsinkomen.
Teneinde de sociaal-professionele integratie van de leefloongerechtigde die begint te werken of die een beroepsopleiding aanvat of voortzet te bevorderen, wordt er bij de berekening van de bestaansmiddelen geen rekening gehouden met een forfaitair maandelijks bedrag dat betrokkene verdient.
1. Voorwaarden om van de spi-vrijstelling te genieten
De spi-vrijstelling geldt indien :
Hij als leefloongerechtigde begint te werken
- De vrijstelling kan dus niet toegepast worden indien de betrokkene al aan het werk was en daarna gerechtigd wordt op een leefloon.
- De vrijstelling kan eveneens toegepast worden indien betrokkene als leefloongerechtigde
Een zelfstandige activiteit aanvat
Een activiteit in het kader van interim-arbeid begint uit te Voeren
Start met een tewerkstelling in het kader van een beroepsinlevingsovereenkomst (BIO)
Een overeenkomst alternerende opleiding (vroegere leerovereenkomst) uitvoert
Een startbonus ontvangt van de RVA tijdens de periode van deeltijdse leerplicht, onderwijs met beperkt leerplan of een voor de vervulling van de leerplicht erkende vorming aanvat.
Hij een beroepsopleiding aanvat of verderzet
- De vrijstelling kan daarentegen wel toegepast worden indien de betrokkene al een beroepsopleiding volgde en daarna gerechtigde wordt op een leefloon.
- De vrijstelling moet ook toegepast worden op de opleidingspremie die betrokkene ontvangt bij het volgen van een opleiding bij de VDAB, FOREM en ACTIRIS.
- De vrijstelling moet ook toegepast worden op de opleidingsuitkering die wordt uitbetaald door de RVA in het kader van een IBO-opleiding (aangezien deze uitkering in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van het leefloon).
- De vrijstelling moet eveneens toegepast worden op de stage-uitkering die wordt uitbetaald door de RVA in het kader van een instapstage (aangezien deze uitkering in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van het leefloon).
De vrijstelling geldt eveneens voor de echtgenoot of de levenspartner van de gerechtigde op een leefloon categorie 3 mits deze aan de voorwaarden voldoet.
Om te bepalen welke beroepsinkomsten in aanmerking moeten genomen worden, en op welke wijze dit dient te gebeuren, zie punt 5.3
2. Bedrag van de spi-vrijstelling
Basisbedrag op maandbasis |
Bedrag op maandbasis op 01/08/2022 |
|
Gewone vrijstelling |
€ 177,76 |
€ 280,31 |
3. Berekeningsregels
Of de inkomsten uit arbeid of opleiding de volledige of slechts een deel van de maand bestrijken, heeft geen invloed op de berekeningsregels.
De berekeningswijze is altijd dezelfde : het totale bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, zonder een proportionele of prorataberekening volgens de effectief gewerkte dagen. De SPI-vrijstelling wordt dus als zodanig toegepast op het totale bedrag van de inkomsten uit arbeid.
Berekeningswijze
De maandelijkse vrijstelling wordt afgetrokken van het netto-inkomen van de betrokkene
Hieronder de te volgen stappen
a) Het maandelijks nettobedrag van de inkomsten uit arbeid dat de betrokkene geniet
- Maandelijks verdiend bedrag – maandelijkse spi-vrijstelling = maandelijks in aanmerking te nemen bedrag
Is het maandelijks in aanmerking te nemen bedrag hoger is dan het maandelijks bedrag van de categorie, dan wordt er geen aanvullend leefloon toegekend en wordt geen spi-vrijstelling toegepast.
Is het maandelijks in aanmerking te nemen bedrag lager is dan het maandelijks bedrag van de categorie: zie stap 2.
b) Omzetten naar jaarbasis
2.Maandelijks in aanmerking te nemen bedrag x 12 = jaarlijks in aanmerking te nemen bedrag
3.Jaarlijks bedrag van de categorie – (jaarlijks in aanmerking te nemen bedrag – vrijstelling per categorie) = jaarlijks bedrag van het aanvullend leefloon
4.Jaarlijks bedrag aanvullend leefloon = maandelijks bedrag aanvullend leefloon
12
Voorbeeld : het volledige bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, ook als deze slechts een deel van de maand bestrijken
Op 1 juni vraagt de heer D het recht op maatschappelijke integratie aan. Vervolgens begint hij deeltijds te werken in een nieuwe betrekking als werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Voor de periode van 10 tot 30 juni ontvangt hij € 687. De heer D heeft geen kinderen en woont alleen.
Werk | 10/6 | ||
LL | 1/6 | ||
IA | 1/6 |
Berekening van het leefloon voor de maand juni
1) 687 €
2) De SPI-vrijstelling is van toepassing omdat de heer D begint te werken na de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie.
687 € - 280,31 € = 406,69 €
3) 406,69 € kleiner dan 1.137,97 € ( categorie 2)
406,69 € X 12 = 4.880,28 €
13.655,61 € - ( 4.880,28 € - 250 €) = 9.025,33 €
9.025,33 € / 12 = 752,11 €
4) Niet van toepassing omdat de heer D de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
De heer D heeft dus recht op een leefloon van 752,11 € voor de maand juni.
De betrokkene wijzigt van categorie gedurende de maand waarin hij tewerkgesteld is
De maandelijkse vrijstelling wordt afgetrokken van de maandelijkse netto-inkomsten van betrokkene, rekening houdende met de categorie waartoe hij behoort.
Concreet betekent dit dat er twee berekeningen moeten gemaakt worden om het leefloon van één maand te bepalen.
Voorbeeld
Meneer voedt een minderjarig kind op in het stelsel van co-ouderschap. Hij heeft de ene helft van de maand recht op een leefloon categorie 3 (persoon met gezinslast) en de andere helft van de maand recht op een leefloon categorie 2 (alleenstaande).
Hij werkt in maart en heeft een loon van € 900
Berekening
900 – 280,31 = € 619,69 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen
619,69 x 12 = 7.436,28 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen op jaarbasis
Categorie 3
Jaarbasis: 18.454,82 – (7.436,28 – 310) = € 11.328,54
Maandbasis: 11.328,54 : 12 = € 944,04
Categorie 2
Jaarbasis: 13.655,61 – (7.436,28 – 250) = € 6.469,33
Maandbasis: 6.469,33 : 12 = € 2539,11
Leefloon op maandbasis:
½ maandbedrag categorie 3 + ½ maandbedrag categorie 2
(944,04 : 2) + (539,11 : 2) = € 741,58
Betrokkenen hebben recht op een leefloon categorie 3 en hebben beiden inkomsten uit arbeid of opleiding
In dit geval wordt de maandelijkse vrijstelling individueel afgetrokken van de maandelijkse netto-inkomsten die elke betrokkene ontvangen heeft.
Voorbeeld
X ontvangt een maandinkomen van € 800
Y ontvangt een maandinkomen van € 500
Berekening X: 800 – 280,31 = € 519,69 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen
Berekening Y: 500 – 280,31 = € 219,69 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen
Gezamelijke inkomsten op maandbasis: 519,69 + 219,69 = € 739,38
739,38 x 12 = € 8.872,56 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen op jaarbasis
Berekening op jaarbasis: 18.454,82 – (8.872,56 – 310) = € 9.892,26
Berekening op maandbasis: 9.892,26 : 12 = € 824,36
3) Duur van de spi-vrijstelling
Deze vrijstellingsperiode van 3 jaar kan worden opgebouwd binnen een periode van 6 jaar die aanvangt op de eerste dag waarop de vrijstelling wordt toegekend en eindigt 6 jaar later.
Voor deze wijziging betrof het een ononderbroken periode van 3 jaar.
a) Wanneer begint de spi-vrijstellingsperiode ?
De vrijstelling geldt voor een periode te rekenen vanaf:
- De datum dat de betrokkene als leefloongerechtigde begint te werken
- De datum dat de betrokkene als leefloongerechtigde een beroepsopleiding aanvat
- De datum dat betrokkene gerechtigd wordt op een leefloon indien hij reeds een beroepsopleiding volgde
Indien het recht op leefloon onderbroken wordt (wegens tijdelijk te hoge inkomsten) kan de SPI-vrijstelling opnieuw toegepast worden indien de vrijstelling bij de aanvang van dezelfde tewerkstelling ook kon toegepast worden.
Voorbeeld:
Betrokkene is gerechtigd op een leefloon als alleenstaande (€ 1.137,97 per maand) sedert 01/08/2022
Hij begint op 01.09.2022 deeltijds te werken en verdient een maandloon van € 900. Er is recht op een aanvullend leefloon (zie hierboven).
Gedurende de maand december moet betrokkene 1 maand voltijds werken en verdient hij € 1.500. Het leefloon wordt gestopt wegens te hoge inkomsten.
Vanaf januari werkt de betrokkene opnieuw deeltijds met een maandloon van € 900.
Omdat het gaat om een doorlopende tewerkstelling en er bij de aanvang toepassing kon gemaakt worden van de spi-vrijstelling, mag deze opnieuw toegepast worden. Betrokkene heeft dus opnieuw recht op een aanvullend leefloon.
b) Welke dagen worden er in aanmerking genomen?
De sociaal-professionele vrijstelling geldt voor de gehele periode die gedekt is door het recht op maatschappelijke integratie
Voorbeelden :
• Een persoon is voltijds tewerkgesteld : art. 35 wordt op hele maand toegepast, zelfs als hij niet tijdens het weekend werkt.
• Een persoon heeft een arbeidscontract waardoor enkel op zaterdagen en zondagen werkt : men berekent de bestaansmiddelen en de toepassing van art. 35 §1 op de hele maand.
• Een persoon werkt regelmatig op interimbasis: Zelfs indien hij enkele dagen of periodes niet werkt, berekenen we het inkomen per volledige maand voor wat betreft de toepassing van art. 35 §1. (Cfr. de voorbeelden opgenomen in puntje 5.3.2.)
Indien de betrokkene mutualiteitsvergoedingen ontvangt, beschouwt men hem niet langer als ten laste van zijn werkgever. Bijgevolg kan men dan ook de vrijstelling niet meer toepassen op de dagen die ten laste werden genomen door de mutualiteit (hetzelfde voor de arbeidsongevallenvergoedingen).
Voorbeeld : de socio-professionele vrijstelling is enkel van toepassing op inkomsten uit arbeid.
Mevrouw L leeft alleen. Zij dient op 1 februari een aanvraag tot recht op maatschappelijke integratie in. Het OCMW kent haar een leefloon conform het bedrag voor een alleenstaande toe. Op 1 maart begint mevrouw L deeltijds te werken.Het OCMW kent haar een leefloon aanvullend op haar salaris toe, met toepassing van de socio-professionele vrijstelling. Mevrouw L wordt ziek op 24 april en ontvangt vanaf die datum een arbeidsongeschiktheidsuitkering van haar ziekenfonds. Het salaris dat mevrouw L ontvangt voor de periode van 1 tot 23 april bedraagt 700 €. Haar uitkering van het ziekenfonds bedraagt 280 € voor de periode van 24 tot 31 maart.
Berekening van het leefloon voor de maand april
1) 700 € + 280 € = 920 €
2) 700 € - 280,31 € = 419,69 € --- 419,69 € + 280 € = 699,69 €
3) 699,69 € is kleiner dan 1.137,97 € ( categorie 2)
699,69 € X 12 = 8.396,28 €
13.655,61 € - ( 8.396,28 € - 250 € ) = 5.509,33 €
5.509,33 € / 12 = 459,11 €
4) Niet van toepassing omdat mevrouw L de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
Mevrouw L heeft dus recht op een leefloon ten bedrage van 459,11 € voor de maand april.
4. Limiet van de toepassing van de spi-vrijstelling
- De vrijstelling kan enkel toegepast worden indien betrokkene na toepassing ervan nog verder gerechtigd is op een aanvullend leefloon.
Het inkomen mag hoger zijn dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is, maar moet na toepassing van de vrijstelling wel lager zijn.
Vanzelfsprekend moeten hierbij ook de andere bestaansmiddelen in aanmerking genomen worden om na te gaan of het uiteindelijk bedrag van de bestaansmiddelen lager is dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is.
Voorbeeld:
Betrokkene is gerechtigd op een leefloon als alleenstaande (€ 1.137,97 per maand).
Hij begint de eerste van de maand deeltijds te werken en verdient een maandloon van € 1.200.
Berekening:
1.200 – 280,31 = 919,69 < 1.137,97
919,69 x 12 = 11.036,28 inkomsten op jaarbasis
13.655,61 – (11.036,28 – 250) = € 2.869,33
Indien het inkomen van betrokkene na toepassing van de spi-vrijstelling lager is dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is, moet vervolgens op dit inkomen de jaarlijkse forfaitaire vrijstelling toegepast worden. Deze is voorzien in artikel 22, § 2, van het koninklijk besluit van 11/7/02.
- De vrijstelling mag niet toegepast worden op het niet-vrijgestelde gedeelte van het loon dat aan de betrokkene wordt betaald in het kader van zijn PWA- activiteiten.
- Indien de spi-vrijstelling wordt toegepast en een ander OCMW bevoegd wordt, past dit nieuwe centrum de vrijstelling verder toe bij de berekening van het leefloon. Het gaat hier namelijk om een voortgezette tewerkstelling waarbij het recht op de vrijstelling bij de aanvang van de tewerkstelling bestond.
- Indien de spi-vrijstelling wordt toegepast en het recht op een leefloon gedurende een bepaalde periode wordt onderbroken doordat het aantal uren tewerkstelling verhoogt, wordt de spi-vrijstelling bij een daling van het aantal uren – en het weer ontstaan van een recht op een leefloon – opnieuw toegepast indien het gaat om eenzelfde tewerkstelling. Het gaat hier namelijk om een doorlopende tewerkstelling waarbij het recht op de vrijstelling bij de aanvang van de tewerkstelling bestond.
- De vrijstelling mag niet (met terugwerkende kracht) toegepast worden op de inkomsten uit arbeid die betrokkene niet heeft aangegeven aan het centrum.
Indien het OCMW dit in een later stadium te weten komt vordert het centrum het ten onrechte uitbetaalde leefloon terug zonder toepassing te maken van de vrijstelling op de inkomsten uit arbeid.
5. Verplichte toepassing voor het OCMW
De vrijstelling is een recht voor betrokkene indien hij aan de voorwaarden voldoet. Het OCMW moet dit dan ook toepassen bij de berekening van het leefloon.
2. Vrijstelling van de inkomsten uit artistieke activiteiten
1) Voorwaarden om van de vrijstelling te genieten
Het gaat om een specifieke variant op de spi-vrijstelling door een vrijstelling toe te passen op de inkomsten uit een artistieke activiteit waarvan de prestaties onregelmatig zijn.
Voorbeelden van de creatie en de vertolking van artistieke werken zijn
Audiovisuele en beeldende kunsten
Muziek
Literatuur
Spektakelbedrijf
Decorontwerp
Choreografie
De vrijstelling geldt eveneens voor de echtgenoot of de levenspartner van de gerechtigde op een leefloon categorie 3 mits deze aan de voorwaarden voldoet.
2) Bedrag van de vrijstelling
Basisbedrag op jaarbasis |
Bedrag op jaarbasis op 01/08/2022 |
|
Vrijstellingen uit artistieke activiteiten |
€ 2.133,12 |
€ 3.363,72 |
3) Duur van de vrijstelling
De vrijstelling geldt voor een ononderbroken periode van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum dat betrokkene als leefloongerechtigde voor het eerst beschikt over inkomsten uit een artistieke activiteit.
De vrijstelling wordt opgedeeld in 3 periodes van één jaar. Indien het bedrag van de vrijstelling gedurende een dergelijke periode van een jaar wordt overschreden (wegens te hoge inkomsten), moet met deze inkomsten rekening gehouden worden gedurende 1 jaar, te rekenen vanaf het moment dat deze inkomsten verworven zijn en het vrijgestelde bedrag overschreden wordt.
Deze aanrekening van bestaansmiddelen gebeurt onverminderd het feit dat er een nieuwe vrijstellingsperiode wordt gestart.
Voorbeeld
Een kunstschilder is gerechtigd op een leefloon categorie 2 sinds 01.02.2016 en
- Verkoopt op 01.08.2017 een schilderij voor € 1.000
- Verkoopt op 01.10.2017 een schilderij voor € 2.500
- Verkoopt op 01.09.2018 een schilderij voor € 2.000
- Verkoopt op 01.02.2019 een schilderij voor € 2.000
- Verkoopt op 01.09.2019 een schilderij voor € 1.500
- Verkoopt op 01.11.2020 een schilderij voor € 1.000
Berekening: de vrijstelling start op 01.08.2017 met volgende periodes
- Periode van 01.08.2017 tot 31.07.2018: maximale vrijstelling € 2.928,35
- Periode van 01.08.2018 tot 31.07.2019: maximale vrijstelling € 2.928,35
- Periode van 01.08.2019 tot 31.07.2020: maximale vrijstelling € 2.928,35
Eerste periode (01.08.2017 tot 31.07.2018)
01.08.2017 volledige vrijstelling van € 1.000
Restvrijstelling: 2.928,35 – 1.000 = 1.928,35
01.10.2017 gedeeltelijke vrijstelling van de verkoop van het schilderij voor € 2.500
1.928,35 (saldo restvrijstelling) – 2.500 = € 571,65 welke niet mag vrijgesteld worden.
Deze bestaansmiddelen (€ 571,65) zullen gedurende 1 jaar vanaf datum van de verkoop in aanmerking moeten genomen worden (deze periode verschilt dus van de vrijstellingsperiode).
Concreet: berekeningswijze van 01.10.2017 tot 30.09.2018
10.712,38 – (571,65 – 250) = € 10.390,73
Tweede periode (01.08.2018 tot 31.07.2019)
01.09.2018 volledige vrijstelling van € 2.000
Restvrijstelling: 2.928,35 – 2.000 = 928,35
Concreet: berekeningswijze van 01.08.2018 tot 30.09.2018
10.712,38– (571,65 (in aanmerking te nemen gedeelte uit de eerste periode) – 250) = € 10.390,73
01.02.2019 gedeeltelijke vrijstelling
2.000 – 928,35 = 1.071,65 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen gedurende 1 jaar vanaf datum van de verkoop
Concreet: berekeningswijze van 01.02.2019 tot 31.01.2020
10.712,38 – (1.071,65 – 250) = € 9.890,73
Derde periode (01.08.2018 tot 31.07.2020)
01.09.2019 volledige vrijstelling van € 1.500
Restvrijstelling: 2.928,35 – 1.500 = 1.428,35
Concreet: berekeningswijze van 01.08.2019 tot 31.01.2020
10.712,38 – (1.071,65 (in aanmerking te nemen gedeelte uit de tweede periode) – 250) = € 9.890,73
Periode van 01.02.2020 tot 31.07.2020
Geen in aanmerking te nemen bestaansmiddelen = € 10.712,38
- Na vrijstellingsperiode van 3 jaar
01.11.2020 : 1.000 in aanmerking te nemen bestaansmiddelen gedurende 1 jaar vanaf datum van de verkoop
Concreet: berekeningswijze van 01.11.2020 tot 31.10.2021
10.712,38 – (1.000 – 250) = € 9.962,38
4) Verplichte toepassing voor het OCMW
De vrijstelling is een recht voor betrokkene indien hij aan de voorwaarden voldoet. Het OCMW moet dit dan ook toepassen bij de berekening van het leefloon.
Enige uitzondering is indien de betrokkene zelf vraagt om de vrijstelling niet toe te passen omdat hij er bv. geen belang bij heeft dat de periode meteen zou ingaan.
3. Vrijstelling voor jongeren die studies met voltijds leerplan volgen
1) Voorwaarden om te genieten van de vrijstelling voor jongeren die studies met een voltijds leerplan volgen
Om het opdoen van beroepservaring te bevorderen en de zelfstandigheid te vergroten wordt bij de berekening van de bestaansmiddelen geen rekening gehouden met een forfaitair maandelijks bedrag dat de jongere verdient indien
Hij studies met voltijds leerplan volgt in een door de Gemeenschappen erkende, ingerichte of gesubsidieerde instelling
EN
Er met hem een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) is afgesloten
De spi-vrijstelling geldt enkel voor iemand die studies met voltijds leerplan volgt én jonger is dan 25 jaar op het moment dat hij gerechtigd is op een leefloon.
In dit geval kan de vrijstelling wel verder toegepast worden nadat betrokkene 25 jaar is geworden.
Dit is ook het geval indien het recht geopend wordt nadat betrokkene al 25 jaar is maar nog als een student beschouwd wordt in de zin van artikel 11, § 2, van de wet van 26/5/02).
Voorbeeld 1: Een student begint een opleiding geneeskunde op 23-jarige leeftijd. Hij vraagt op die leeftijd steun aan. De vrijstelling kan worden toegepast.
Voorbeeld 2: Een student begint een opleiding geneeskunde op 23-jarige leeftijd. Hij vraagt op 26-jarige leeftijd een steun aan. Devrijstelling kan niet op hem worden toegepast.
Deze spi-vrijstelling kan niet toegepast worden indien de student al 25 jaar is op het moment dat hij leefloongerechtigd is.
Deze spi-vrijstelling geldt ook indien de betrokkene reeds werkte als student vooraleer gerechtigd te zijn op een leefloon.
Het gaat hier namelijk om het bevorderen van het opdoen van werkervaring en het stimuleren van de zelfstandigheid van de student.
Deze spi-vrijstelling geldt niet enkel indien de betrokkene een studentenjob uitoefent, maar eveneens wanneer hij inkomsten verwerft in het kader van zijn studies (bv. bij het volgen van deeltijds beroepssecundair onderwijs, een middenstandsopleiding,…).
Indien er uit hoofde van de jongere een studiebeurs wordt toegekend die hij echter niet zelf ontvangt, moet de spi-vrijstelling voor een student zonder beurs toegepast worden.
In het kader van het uitputten van de rechten kan wel van de jongere gevergd worden dat hij inspanningen levert om de studiebeurs zelf te ontvangen.
De vrijstelling geldt eveneens voor de echtgenoot of de levenspartner van de gerechtigde op een leefloon categorie 3 mits deze aan de voorwaarden voldoet.
2) Bedrag van de vrijstelling
Vrijstelling voor jongeren die studies met voltijds leerplan volgen |
Basisbedrag op maandbasis |
Bedrag op maandbasis op 01/08/2022 |
€ 177,76 |
€ 280,31 |
3) Duur van de vrijstelling
De vrijstelling geldt gedurende de hele periode waarvoor het geïndividualiseerd project is afgesloten.
Concreet betekent dit dus dat de vrijstelling geldt gedurende de hele duur van de studies met voltijds leerplan die gedekt is door het GPMI.
4) Limiet van de toepassing van de spi-vrijstelling
De vrijstelling kan enkel toegepast worden indien betrokkene na toepassing ervan nog verder gerechtigd is op een aanvullend leefloon.
Het inkomen mag hoger zijn dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is, maar moet na toepassing van de vrijstelling wel lager zijn.
Vanzelfsprekend moeten hierbij ook de andere bestaansmiddelen in aanmerking genomen worden om na te gaan of het uiteindelijk bedrag van de bestaansmiddelen lager is dan het leefloonbedrag van de categorie waarop hij gerechtigd is.
5) Verplichte toepassing voor het OCMW
De vrijstelling is een recht voor betrokkene indien hij aan de voorwaarden voldoet. Het OCMW moet dit dan ook toepassen bij de berekening van het leefloon.
4. Is cumulatie tussen de verschillende spi-vrijstellingen mogelijk?
Het is niet mogelijk de spi-vrijstelling als werkende of een opleiding volgend (‘gewone’ vrijstelling), te cumuleren met de spi-vrijstelling in het kader van een artistieke activiteit.
Indien betrokkene gedurende 3 jaar genoten heeft van de ‘gewone’ vrijstelling kan hij niet meer genieten van de vrijstelling artistieke activiteit. Andersom is net hetzelfde.
Een student die geniet van de spi-vrijstelling gedurende zijn studies kan na het beëindigen van zijn studies nog genieten van de ‘gewone’ spi-vrijstelling (artikel 35, § 1, van het kb van 11/7/02) gedurende 3 jaar in een periode van 6 jaar indien hij begint te werken en aan de voorwaarden voldoet.
Dit recht geldt ook indien het gaat om een lopende tewerkstelling en de student stopt met studeren.
In dit geval gaat de ‘gewone’ spi-vrijstelling in vanaf de dag dat betrokkene zijn studies gestopt heeft terwijl de tewerkstelling verder loopt.
3. BEROEPSINKOMEN
3.1 Doelstellingen van de hervorming
Het doel van de hervorming van de berekening van de beroepsinkomsten, die op 1 januari 2023 in werking treedt, past in een meer algemene aanpak van de administratieve vereenvoudiging.
Het in aanmerking nemen van beroepsinkomsten op basis van de nieuwe berekeningsbeginselen zorgt voor een meer duidelijkheid, hetgeen een beter begrip voor de begunstigden en een vereenvoudiging van het werk van de sociale assistenten impliceert. Hierdoor kunnen de bestaansmiddelen gemakkelijker worden berekend, worden de dossiers sneller behandeld en wordt de procedure voor de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie efficiënter.
Volgens de nieuwe berekeningsmethode is een herziening met terugwerkende kracht van het leefloon niet nodig. Dit vergroot de rechtszekerheid voor de begunstigden en vermindert de werklast van de sociale werkers.
3.2. Algemeen
- Wanneer de aanvrager een beroepsactiviteitverricht, wordt rekening gehouden met het netto-beroepsinkomen.
- Alle inkomsten uit arbeid worden in aanmerking genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen, behalve bij een nieuwe aanvraag bij het OCMW ( voor het begrip nieuwe aanvraag : zie punt 5.3.3.2. hieronder).
- Alle inkomsten uit arbeid worden samengeteld voor de volledige maand, behalve wanneer het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt.
- Het totale bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, zonder een proportionele of prorata berekening volgens de effectief gewerkte dagen. De SPI vrijstelling wordt als dusdanig toegepast op het totale bedrag van de inkomsten uit arbeid.
- Indien het gaat om iemand die een zelfstandige activiteituitoefent moeten de netto-inkomsten berekend worden na aftrek van zijn beroepsonkosten en sociale bijdragen.
- Als de aanvrager de beroepsarbeid als zelfstandige van zijn overleden echtgenoot verderzet, wordt het inkomen dat de overledene heeft verworven in de loop van het referentiejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking wordt genomen, geacht door de aanvrager verworven te zijn.
- Het inkomen dat voorkomt uit een bedrijfsafstandwordt niet beschouwd als beroepsinkomen. Hiermee wordt rekening gehouden als een afstand van goederen.
3.3. Inkomsten uit arbeid
3.3.1. De berekeningsstappen
1) Rekening houden met de inkomsten uit arbeid op maandbasis 2) Indien mogelijk de SPI-vrijstelling toepassen op de inkomsten uit arbeid 3) Bepalen of de betrokkene al dan niet recht heeft op een leefloon en het bedrag van het leefloon op maandbasis berekenen 4) Een prorataberekening uitvoeren indien het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt |
Voorbeeld: stappen van de berekening
De heer J ontvangt sinds januari een leefloon categorie alleenstaande. Van 12 tot 30 mei werkt hij als uitzendkracht en krijgt hij een loon van € 546. Hij heeft geen andere bestaansmiddelen.
De heer J voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de SPI-vrijstelling bedoeld in artikel 35 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002.
1) Rekening houden met de inkomsten uit arbeid op maandbasis
546 €
2) Indien mogelijk de SPI-vrijstelling toepassen op de inkomsten uit arbeid
546 € - 280,31 € = 265,69 €
3) Bepalen of de betrokkene al dan niet recht heeft op een leefloon en het bedrag van het leefloon op maandbasis berekenen
265,69 € < 1.137,97 € (categorie 2)
265,69 € x 12 = 3.188,28 €
13.655,61 € - (3.188,28 € - 250 €) = 10.717,33 €
10.717,33 € / 12 = 893,11 €
4) Een prorataberekening uitvoeren indien het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt
Niet van toepassing omdat de heer J de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer J heeft dus recht op een leefloon van 893,11 € voor de maand mei.
3.3.2.Datum vanaf wanneer de inkomsten in aanmerking worden genomen
Alle inkomsten uit arbeid van de volledige maand worden in aanmerking genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen, behalve bij een nieuwe aanvraag.
Bij een nieuwe aanvraag bij het OCMW kunnen de inkomsten uit een beroepsactiviteit die de betrokkene vóór de aanvraag heeft verdiend, niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
Hoe bepalen of het een nieuwe aanvraag bij het OCMW betreft?
Indien de betrokkene gedurende twee volle maanden vóór de maand waarin het recht op maatschappelijke integratie opnieuw wordt toegekend, geen recht op maatschappelijke integratie heeft genoten (= er geen recht op heeft gehad), dan is het een nieuwe aanvraag. In dat geval mag voor de berekening van de bestaansmiddelen geen rekening worden gehouden met de ontvangen inkomsten voor een vroegere periode.
Deze periode wordt niet van dag tot dag berekend, maar van maand tot maand. Daarom moeten er twee volledige maanden zijn verstreken tussen de laatste maand waarin het recht op maatschappelijke integratie is toegekend en de maand van de nieuwe aanvraag.
Voorbeeld:
Geval n° 1 : Nieuwe aanvraag
LL toegekend tot en met 18 september
Geen LL in oktober
= 1 volledige maand
Geen LL in november
= 1 volledige maand
Aanvraag LL op 5 december
> Het betreft dus een nieuwe aanvraag
Voor het LL van december: er wordt geen rekening gehouden met beroepsinkomsten die vóór 5 december zijn ontvangen
Geval n° 2 : Nieuwe aanvraag
LL toegekend tot en met 18 september
Geen LL in oktober
= 1 volledige maand
Aanvraag LL op 19 november
> Het betreft dus geen nieuwe aanvraag want er zijn geen twee volle maanden verstreken
Voor het LL van november: alle beroepsinkomsten voor de maand november worden in aanmerking genomen.
Voorbeeld 1: nieuwe aanvraag: de inkomsten worden in aanmerking genomen vanaf de datum van de aanvraag
Mevrouw R werkt deeltijds met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Zij ontvangt een netto maandsalaris van 850 euro. Sinds enkele maanden krijgt zij een aanvullend leefloon conform het bedrag voor categorie alleenstaande. Op 19 september trekt haar partner bij haar in. Aangezien hij een aanzienlijk loon krijgt, wordt haar recht op maatschappelijke integratie vanaf die datum stopgezet.
Begin december gaan ze uit elkaar en verhuist hij. Op 5 december vraagt zij recht op maatschappelijke integratie aan.
Werk | |||
LL | 18/9 | 5/12 | |
IA | 5/12 |
Dit is een nieuwe aanvraag omdat er twee volledige maanden zijn verstreken tussen december (maand van de aanvraag) en september (laatste maand waarin een leefloon werd toegekend). Bijgevolg wordt voor de berekening van de bestaansmiddelen enkel rekening gehouden met haar inkomsten uit arbeid die zij na 5 december heeft ontvangen.
Rekening houden met haar inkomsten uit arbeid vanaf 5 december.
> Er moet dus een PRORATA berekening worden uitgevoerd
Maandsalaris / aantal dagen in de maand x aantal dagen RMI
Berekening van het leefloon voor de maand december (vanaf 5 december)
1) 850 € / 31 x 27 = 740,3 €
2) Geen toepassing van de spi-vrijstelling gezien mevrouw R al werkte voor de indiening van de aanvraag bij het OCMW
3) 740,3 € < 1.137,97 € (categorie 2)
740,3 € x 12 = 8.883,6 €
13.655,61 € - (8.883,6 € - 250 €) = 5.022,01 €
5.022,01 € / 12 = 418,5 €
4) Leefloon van 5/12 tot 31/12 : 27 dagen418,5 € / 31 x 27 = 364,5 €
> Madame R heeft dus recht op een leefloon ten bedrage van 364,5 € voor de periode van 5 tot 31 december.
Voorbeeld 2: geen nieuwe aanvraag: alle inkomsten van de maand worden in aanmerking genomen
Mevrouw R werkt deeltijds met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Zij ontvangt een netto maandsalaris van 850 euro. Sinds enkele maanden krijgt zij een aanvullend leefloon conform het bedrag voor categorie alleenstaande. Op 10 september trekt haar partner bij haar in. Aangezien hij een aanzienlijk loon krijgt, wordt haar recht op maatschappelijke integratie vanaf die datum stopgezet. Begin november gaan ze uit elkaar en verhuist hij. Op 19 november vraagt zij recht op maatschappelijke integratie aan.
Werk | |||
LL | 9/9 | 19/11 | |
IA | 1/11 |
Dit is geen nieuwe aanvraag omdat er geen volledige twee maanden zijn verstreken tussen november (maand van de aanvraag) en september (laatste maand waarin een leefloon werd toegekend). Bijgevolg worden alle inkomsten uit arbeid van november in aanmerking genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
Rekening houden met alle inkomsten uit arbeid van november
> De inkomsten uit arbeid moeten worden samengevoegd voor de hele maand
Berekening van het leefloon voor de maand november
1) 850 €
2) Geen toepassing van de spi-vrijstelling gezien mevrouw R al werkte voor de indiening van de aanvraag bij het OCMW
3) 850 € < 1.137,97 € (categorie 2)
850 € x 12 = 10.200 €
13.655,61 € - (10.200 € - 250 €) = 3.705,61 €
3.705,61 € / 12 = 308,8 €
4) Leefloon van 19/11 tot 30/11 : 12 dagen
308,8 € / 30 x 12 = 123,52 €
> Madame R heeft dus recht op een leefloon ten bedrage van 123,52 € voor de periode van 19 tot 30 november.
3.3.3.Samenvoeging van de inkomsten uit arbeid voor de hele maand
3.3.3.1.Het algemeen principe
Inkomsten uit arbeid worden samengeteld, ook al bestrijken ze niet de volledige maand.
• Bij de berekeningswijze wordt geen onderscheid gemaakt naargelang het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd, uitzendarbeid, regelmatige of onregelmatige arbeid betreft. Dezelfde berekeningswijze geldt voor alle soorten werk, ongeacht de aard ervan.
• De verschillende soorten inkomsten (beroeps- en vervangingsinkomsten) worden samengeteld en berekend over de hele maand.
Voorbeeld: de inkomsten uit arbeid worden samengeteld over de hele maand, ook al bestrijken ze slechts een deel van de maand
De heer O krijgt al een paar jaar een leefloon conform het bedrag voor categorie samenwonenden. Van 8 tot en met 27 januari werkt hij als uitzendkracht. Voor deze periode ontvangt hij een loon van € 400. Van 5 tot 24 april werkt hij nog eens als uitzendkracht voor een andere opdracht. Hiervoor krijgt hij een loon van € 450. Aangezien de heer O al 3 jaar de SPI-vrijstelling genoten heeft, kan hij niet meer hiervoor in aanmerking komen.
Werk | 8/127/1 | 5/4 24/4 | ||||
LL | ||||||
IA | 1/1 31/1 | 1/4 30/4 |
Berekening van het leefloon voor de maand januari
1) Rekening houden met de inkomsten uit werk op maandbasis
400 €
2) Indien mogelijk de SPI-vrijstelling toepassen op de inkomsten uit arbeid
Geen SPI-vrijstelling omdat betrokkene reeds 3 jaar vrijstelling genoten heeft.
3) Bepalen of de betrokkene al dan niet recht heeft op een leefloon en het bedrag van het leefloon op maandbasis berekenen
400 € < 758,64 € (categorie 1)
400 € x 12 = 4.800 €
9.103,73 € – (4.800 € - 155 €) = 4.458,73 €
4.458,73 € / 12 = 371,56 €
4)Een prorataberekening uitvoeren indien het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand bestrijkt
Niet van toepassing omdat de heer O de hele maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer O heeft dus recht op een leefloon van 371,56 € voor de maand januari.
Berekeningswijze van het leefloon voor de maanden februari en maart
De heer O werkt niet en heeft geen bestaansmiddelen. Hij krijgt dus een volledig leefloon, d.w.z. 758,64 € voor elk van de twee maanden in kwestie.
Berekening van het leefloon voor de maand april
1) 450 €
2) Geen SPI-vrijstelling omdat hij al 3 jaar vrijstelling genoten heeft
3) 450 € < 758,64 € (categorie 1)
450 € x 12 = 5.400 €
9.103,73 € - (5.400 € - 155 €) = 3.858,73 €
3.858,73 € / 12 = 321,56 €
4) Niet van toepassing omdat de heer O de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer O heeft dus recht op een leefloon van 321,56 € voor de maand april.
Voorbeeld: de inkomsten uit arbeid en het vervangingsinkomen worden samengeteld voor de hele maand
Mevrouw M werkt deeltijds met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Op 1 februari vraagt zij het recht op maatschappelijke integratie aan. Het OCMW kent haar een aanvullend leefloon conform het bedrag voor categorie alleenstaande toe. Op 24 maart wordt mevrouw M ziek. Vanaf die datum ontvangt zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering van haar ziekenfonds. Voor de periode van 1 tot 23 maart krijgt mevrouw M een loon van € 597. Haar ziekenfondsuitkering bedraagt 282 euro voor de periode van 24 tot en met 31 maart. Mevrouw M kan niet in aanmerking komen voor de SPI-vrijstelling omdat zij reeds werkte toen ze het recht op maatschappelijke integratie aanvroeg.
Werk | 23/3 | ||
LL | 1/2 | ||
Arbeidsongeschiktheidsuitkering | 24/3 |
Berekening van het leefloon voor de maand maart
1) 597 € + 282 € = 879 €
2) Geen SPI-vrijstelling omdat mevrouw M niet begint te werken
3) 879 € < 1.137,97 € (categorie 2)
879 € x 12 = 10.548 €
13.655,61 € - (10.548 € - 250 €) = 3.357,61 €
3.357,61 € / 12 = 279,8 €
4) Niet van toepassing omdat mevrouw M de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> Mevrouw M heeft dus recht op een leefloon van 279,8 € voor de maand maart.
3.3.3.2.De uitzondering
Bestrijkt het recht op maatschappelijke integratie niet de volledige maand, dan moet op het einde een prorataberekening worden uitgevoerd omdat het OCMW geen leefloon voor de volledige maand toekent.
Het bedrag van het maandelijks leefloon moet dus worden geproratiseerd volgens het aantal dagen van de maand waarin de betrokkene recht op maatschappelijke integratie heeft.
Voorbeeld: prorata op het einde van de berekening
Mevrouw Q werkt niet en woont alleen met haar twee kinderen. Zij ontving een leefloon in januari en in februari, maar dit werd stopgezet vanaf 1 maart omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van werkbereidheid. Mevrouw Q vindt eindelijk de motivatie om werk te zoeken en begint vanaf 23 maart deeltijds te werken in het kader van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Op 15 april vraagt zij een leefloon aan bij het OCMW omdat zij niet genoeg inkomsten heeft om in haar dagelijkse lasten en uitgaven te voorzien. Haar loon voor april bedraagt € 877.
Mevrouw Q kan niet in aanmerking komen voor de SPI-vrijstelling omdat zij reeds werkt wanneer zij het recht op maatschappelijke integratie aanvraagt.
Werk | 23/3 | |||
LL | 1/1 -> 29/2 | 15/4 | ||
IA | 1/4 |
Berekening van het leefloon voor de maand april
1) 877 € (samenvoeging voor de hele maand want het betreft geen nieuwe aanvraag)
2) Geen SPI-vrijstelling omdat mevrouw Q niet begint te werken
3) 877 € < 1.537,9 € (categorie 3)
877 € x 12 = 10.524 €
18.454,82 € - (10.524 € - 310 €) = 8.240,82 €
8.240,82 € / 12 = 686,74 €
4) Leefloon van 15 tot 30 april: 16 dagen
686,74 € / 30 x 16 = 366,26 €
> Mevrouw Q heeft dus recht op een leefloon van 366,26 € voor de periode van 15 tot 30 april.
3.3.4. SPI-vrijstelling
Het totale bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, zonder een proportionele of prorataberekening volgens de effectief gewerkte dagen. De SPI-vrijstelling wordt dus als zodanig toegepast op het totale bedrag van de inkomsten uit arbeid.
Voorbeeld: het volledige bedrag van de SPI-vrijstelling is van toepassing op de inkomsten uit arbeid, ook als deze slechts een deel van de maand bestrijken
Op 1 juni vraagt de heer D het recht op maatschappelijke integratie aan. Vervolgens begint hij deeltijds te werken in een nieuwe betrekking als werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Voor de periode van 10 tot 30 juni krijgt hij € 687. De heer D heeft geen kinderen en woont alleen.
Werk | 10/6 | ||
LL | 1/6 | ||
IA | 1/6 |
Berekening van het leefloon voor de maand juni
1) 687 €
2) De SPI-vrijstelling is van toepassing aangezien de heer D begint te werken na de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie
687 € - 280,31 € = 406,69 €
3) 406,69 € < 1.137,97 € (categorie 2)
406,69 € x 12 = 4.880,28 €
13.655,61 € - (4.880,28 € - 250€) = 9.025,33 €
9.025,33 € / 12 = 752,11 €
4) Niet van toepassing omdat de heer D de volledige maand recht heeft op maatschappelijke integratie
> De heer D heeft dus recht op een leefloon van 752,11 € voor de maand juni.
Zie verder ook punt 5.4. voor meer bijzonderheden omtrent de wijze waarop de vrijstelling sociaal-professionele integratie wordt toegepast bij de berekening van de bestaansmiddelen uit tewerkstelling en beroepsopleiding.
3.4 Maaltijdcheques en ecocheques
De waarde van een maaltijdchequebestaat uit 2 delen, met name een werknemersbijdrage en een werkgeversbijdrage.
Het gedeelte ‘werkgeversbijdrage’ moet beschouwd worden als een beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden.
De werknemer betaalt geen persoonlijke bijdragen op een ecocheque. Het bedrag dat bij de berekening van het leefloon in aanmerking moet worden genomen, is dus de totale waarde van de ecocheque.
3.5 Vakantiegeld
Het vakantiegeld moet als roerend kapitaal in aanmerking worden genomen voor de berekening van het leefloon.
Deze berekeningswijze is van toepassing op het vakantiegeld dat na 1 januari 2023 wordt uitbetaald.
3.6 Eindejaarstoelage
De eindejaarstoelagemoet voor de berekening van het leefloonin aanmerking worden genomen als zijnde een roerend kapitaal.
3.7 Opzegvergoeding
De algemene regel is ook hier van toepassing: de opzegvergoedingmoet in aanmerking worden genomen gedurende de periode waarop de opzegvergoeding betrekking heeft.
Voorbeeld
Betrokkene wordt met ingang van 1 september ontslagen. Hij ontvangt een opzegvergoedingvan € 3.600 voor de volgende 3 maanden (september, oktober en november).
Op 20 oktober doet hij een aanvraag leefloon: hij heeft geen recht omdat hij over voldoende inkomsten beschikt (€ 1.200 per maand). In principe heeft betrokkene dus recht op een leefloon vanaf 1 december.
3.8 Inkomsten uit vakantiewerk
De beroepsinkomsten van een student worden op dezelfde manier berekend als voor eender welke andere rechthebbende in dezelfde situatie.
3.9 Vergoeding als onthaalouder
Deze vergoeding is niet expliciet vrijgesteld, en moet dus als bestaansmiddel in aanmerking worden genomen bij de berekening van het leefloon.
Toch wordt algemeen aanvaard dat een deel van de vergoeding uitdrukkelijk dient als compensatie voor de gemaakte kosten (maaltijden, speelgoed, …) en dus vrijgesteld is.
Op basis van het sociaal onderzoek bepaalt het OCMW welk gedeelte van de vergoeding kan aanzien worden als onkostenvergoeding en welk gedeelte moet aanzien worden als in aanmerking te nemen bestaansmiddelen.
Zelfstandige onthaalouders volgen voor de berekening van de bestaansmiddelen het statuut van zelfstandigen.
3.10 Schadeloosstelling in geval van een ongeval
Indien iemand een vergoeding ontvangt ingevolge een ongevalmag niet de hele vergoeding in aanmerking genomen worden voor de berekening van het leefloon. Er mag enkel rekening gehouden worden met het in het vonnis vermelde gedeelte van de vergoeding dat overeenkomt met het inkomensverlies van betrokkene.
Indien de betrokkene gedurende de periode van inkomensverlies recht had op een leefloon, wordt dit teruggevorderd tot beloop van de vergoeding die overeenkomt met het inkomensverlies omdat hij de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode van het leefloon.
Indien de betrokkene gedurende de periode van inkomensverlies geen recht had op een leefloonwordt de vergoeding die overeenkomt met het inkomensverlies in aanmerking genomen als zijnde een roerend kapitaal.
Met de andere vergoedingen mag geen rekening gehouden worden als inkomsten: materiële schade (medische kosten en andere), morele schadevergoeding, ….
Deze vergoedingen compenseren enkel een kapitaalsverlies van betrokkene en kunnen bijgevolg niet als inkomsten beschouwd worden.
3.11 Vervangingsinkomen
Indien de betrokkene geniet van een vervangingsinkomen (bv. ziektevergoeding, werkloosheidsuitkering) wordt voor de berekening van het leefloon rekening gehouden met het maandelijks bedrag dat betrokkene werkelijk ontvangt.
Het gaat hier om het netto-inkomen dat betrokkene ontvangt, dus na aftrek van de mogelijke inhouding op basis van bedrijfsvoorheffing.
Indien betrokkene geniet van het volledig genot van deze vergoeding (volledige betaling in het 6-dagenstelsel) kan er voor de berekening van het leefloon als volgt rekening gehouden worden met deze inkomsten:
- Op maandbasis : dagbedrag x 26
- Op jaarbasis : dagbedrag x 312 (of 313).
3.12 Vergoedingen en terugbetalingen van beroepskosten
De tegemoetkoming die de betrokkene ontvangt voor de verplaatsingskostenen kilometervergoeding in het kader van een tewerkstelling en/of opleidingworden niet als inkomsten beschouwd, maar zijn te beschouwen als een vergoeding voor de gemaakte kosten waardoor deze bij de berekening van het leefloonniet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen.
De vrijstelling geldt zowel voor de werkelijk gemaakte kosten als voor de forfaitaire vergoeding die de betrokkene ontvangt.
Dezelfde vrijstelling geldt voor andere uitkeringen en kostenvergoedingen die de betrokkene ontvangt in het kader van een betrekking, tewerkstelling en/of opleiding, zoals de werkgeversbijdrage voor een internetabonnement, de vergoeding voor werkkledij, de terugbetaling van telefoonkosten, de ARAB-vergoeding, de terugbetaling van voedingskosten, ...
4. ONROERENDE GOEDEREN
4.1Berekeningswijze
- De berekening gebeurt op basis van het niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van elk onroerend goed.
- De betrokkene is eigenaar of vruchtgebruikervan het goed.Dit betekent dat er geen rekening gehouden wordt met goederen die betrokkene in naakte (blote) eigendom heeft.
- De berekening voor bebouwde onroerende goederen en die voor onbebouwde onroerende goederen gebeurt apart.
- Er wordt rekening gehouden met het gedeelte van het kadastraal inkomen dat het vrijgestelde bedrag overschrijdt, vermenigvuldigd met 3.
- Bebouwd onroerend goed: de vrijstelling bedraagt € 750, verhoogd met € 125 per kind waarvoor de betrokkene de hoedanigheid van bijslagtrekkende bezit wat betreft de kinderbijslag
Voorbeeld
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
Volle eigendom
1 kind ten laste
Berekening: 2.000 – (750 + 125) = 1.125
- x 3 = € 3.375 inkomsten op jaarbasis
- Onbebouwd onroerend goed: de vrijstelling bedraagt € 30
Voorbeeld
Onbebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 200
Volledig vruchtgebruik
Berekening: 200 – 30 = 170
170 x 3 = € 510 inkomsten op jaarbasis
4.2 Eigenaar of vruchtgebruikerin onverdeeldheid
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
Het vrijgestelde bedrag wordt in dit geval vermenigvuldigd met dezelfde breuk.
Voorbeelden:
- Onbebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 200
½ vruchtgebruiker
Berekening: (200 x ½) – (30 x ½) = 100 – 15
85 x 3 = € 255 inkomsten op jaarbasis
- Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
½ volle eigendom
1 kind ten laste
Berekening:(2.000 x ½) – ((750 + 125) x ½) = 1.000 – (875 x ½) = 1.000 – 437,50
562,50 x 3 = € 1.687,50 inkomsten op jaarbasis
4.3 Eigenaar of vruchtgebruikeronroerende goederen
- Het kadastraal inkomen van elk goed moet in aanmerking genomen worden.
- Het principe bij eigendom of vruchtgebruik in onverdeeldheid wordt in voorkomend geval op het goed toegepast.
- Het bedrag van de vrijstelling wordt verdeeld onder het aantal goederen.
- De resultaten van elk goed worden samengeteld.
- Indien het resultaat van de berekening na toepassing van de vrijstelling negatief is, mag dit negatief resultaat niet in mindering gebracht worden bij de berekening van een ander goed.
Voorbeelden
a) Bebouwd onroerend goed A: € 2.000, volle eigendom
Bebouwd onroerend goed B: € 1.500, volle eigendom
Berekening:
vrijstelling: 750 te verdelen over 2 goederen = 750 : 2 = 375 per goed
Goed A: 2.000 – 375 = 1.625 =>1.625 x 3 = € 4.875
Goed B: 1.500 – 375 = 1.125 =>1.125 x 3 = € 3.375
Goed A + goed B = 4.875 + 3.375 = € 8.250 inkomsten op jaarbasis
b) Bebouwd onroerend goed A: € 2.000, ½ eigenaar
Bebouwd onroerend goed B: € 1.500, volle eigendom
2 kinderen ten laste
Berekening:
vrijstelling: 750 + (125 x 2) = € 1.000 te verdelen over 2 goederen = 1.000 : 2 = 500 per goed
Goed A: (2.000 x ½) – (500 x ½) = 1.000 – 250 => 750 x 3 =€ 2.250
Goed B: 1.500 – 500 =>1.000 x 3 = € 3.000
Goed A + goed B = 2.250 + 3.000 = € 5.250 inkomsten op jaarbasis
c) Bebouwd onroerend goed A: € 300, volle eigendom
Bebouwd onroerend goed B: € 1.200, volle eigendom
Berekening:
vrijstelling: 750 te verdelen over 2 goederen = 750 : 2 = 375 per goed
Goed A: 300 – 375 = 0
Goed B: 1.200 – 375 = 825=> 825 x 3 = € 2.475
d) Bebouwd onroerend goed A: € 1.500, volle eigendom
Onbebouwd onroerend goed B: € 200, volle eigendom
Berekening:
vrijstelling: 750 voor goed A en 30 voor goed B
Goed A: 1.500 – 750 = 750x3= € 2250
Goed B: 200 – 30 = 170x3= €510
A+B= 2250 +510 = €2760
4.4 In het buitenland gelegen goederen
De in het buitenland gelegen bebouwde onroerende goederen worden op dezelfde manier in aanmerking genomen als de bebouwde onroerende goederen in België.
Onder kadastraal inkomen verstaat men elke gelijkaardige grondslag van belasting waarin bij de fiscale wetgeving van het land waar het bebouwde onroerend goed gelegen is, is voorzien.
Bij ontstentenis van een belastingheffing kan in voorkomend geval rekening gehouden worden met de huuropbrengsten van het goed.
4.5 Met hypotheek bezwaard onroerend goed
1) De hypothecaire intrestenmogen afgetrokken worden van de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen van dat goed op voorwaarde dat:
- De schuld werd aangegaan voor de eigen behoeften van de aanvrager
- De aanvrager de bestemming bewijst van het ontleend kapitaal
- De aanvrager bewijst dat de hypothecaire intresteneisbaar waren
- De aanvrager bewijst dat de hypothecaire intrestenwerkelijk betaald werden voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat
2) Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de hypothecaire intrestenvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
3) De aftrek mag gebeuren voor maximaal de helft van het in aanmerking te nemen resultaat van de berekening.
4) Indien rekening gehouden wordt met de huuropbrengsten van een goed, kan de aftrek van de hypothecaire intrestenniet toegepast worden.
Voorbeeld
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
Volle eigendom
1 kind ten laste
Hypothecaire intresten: € 2.500
Berekening: vrijstelling: 750 + 125 = 875
2.000 – 875 = 1.125
1.125 x 3 = € 3.375
Hypothecaire aftrek is maximaal de helft van het in aanmerking te nemen bedrag: 3.375 : 2 = 1.687,50
Dus geen aftrek van € 2.500 !
3.375 – 1.687,50 = € 1.687,50 inkomsten op jaarbasis
4.6 Aftrek voor de verwerving van het onroerend goed door middel van een lijfrente
1.Het bedrag van de lijfrentemag afgetrokken worden van de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen van dat goed op voorwaarde dat de aanvrager de lijfrente werkelijk betaald heeft.
2. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van lijfrentevermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
3. De aftrek mag gebeuren voor maximaal de helft van het in aanmerking te nemen resultaat van de berekening.
Voorbeeld:
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.000
Volle eigendom
2 kinderen ten laste
Betaling van een rente van € 5.000 per jaar
Berekening: vrijstelling: 750 + (125 x 2) = 1.000
2.000 – 1.000 = 1.000
1.000 x 3 = 3.000
Aftrek van de betaalde lijfrenteis maximaal de helft van het in aanmerking te nemen bedrag: 3.000 : 2 = 1.500
3.000– 1.500 = € 1.500 inkomsten op jaarbasis
4.7 Specifieke situatie indien de aanvrager in aanmerking komt voor een leeflooncategorie 3
1.Het vrijgesteld bedrag van het kadastraal inkomen van een bebouwd onroerend goed wordt ook verhoogd met € 125 per kind waarvoor de echtgenoot of levenspartner van de aanvrager de hoedanigheid van bijslagtrekkende bezit wat betreft de kinderbijslag. Bijgevolg heeft de ouder die niet die hoedanigheid van bijslagtrekkende heeft, geen recht op deze verhoging.
2. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
Het vrijgesteld gedeelte wordt in dit geval met dezelfde breuk vermenigvuldigd.
3. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de hypothecaire intrestenvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
4. Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de lijfrentevermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
4.8 Berekening van de inkomsten uit onroerende goederen bij verhuur
Indien de inkomsten uit verhuurhoger liggen dan het resultaat van de berekening via het kadastraal inkomen, wordt er voor de berekening van de bestaansmiddelen rekening gehouden met de inkomsten uit verhuurvan het goed (en dus niet met het kadastraal inkomen).
Voorbeeld:
Bebouwd onroerend goed
Kadastraal inkomen: € 2.500
Volle eigendom
2 kinderen ten laste
Huuropbrengsten: € 5.000 per jaar
Berekening:
vrijstelling: 750 + (125 x 2) = 1.000
2.500 – 1.000 = 1.500
1.500 x 3 = 4.500
Aangezien de inkomsten uit verhuurhoger zijn dan het resultaat van de berekening wordt rekening gehouden met de huuropbrengsten (en dus niet met de berekening via het kadastraal inkomen).
€ 5.000 inkomsten op jaarbasis
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de huurvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager op dit goed.
Indien de aanvrager in aanmerking komt voor een leeflooncategorie 3 en eigenaar of vruchtgebruikeris in onverdeeldheid wordt het bedrag van de huurvermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed.
5. ROERENDE KAPITALEN
1. Onder roerende kapitalen worden onder andere verstaan:
- Baar geld (bv. geld verkregen uit een erfenis)
- Geld op een lopende rekening en een spaarboekje
- Effecten, aandelen, obligaties en fondsen
- Gelden die de betrokkene vrijwillig heeft ‘vastgezet’
- Teruggave van de belastingen
2. Er wordt forfaitair rekening mee gehouden volgens percentages per schijf
- 0 % voor de schijf van € 1 tot € 6.200
- 6 % voor de schijf van € 6.201 tot € 12.500
- 10 % voor de schijf vanaf € 12.501
Voorbeeld
De aanvrager beschikt over een bankrekening met € 55.500.
Berekening:
schijf van € 1 tot en met € 6.200 : 0% = € 0
Schijf van € 6.201 tot € 12.500 (= € 6.300) : 6 % = € 378
Schijf van € 12.501 tot € 55.500 (= € 43.000) : 10 % = € 4.300
Totaal: € 378 + € 4.300 = € 4.678 inkomsten op jaarbasis
3. In geval van gemeenschappelijke rekening wordt het kapitaal vermenigvuldigd met de breuk die het aandeel van de aanvrager in het kapitaal uitdrukt (teller is gelijk aan 1 en noemer is gelijk aan het aantal personen die houder van de rekening zijn).
De bedragen van de schijven worden eveneens vermenigvuldigd met deze breuk.
Voorbeeld
2 broers hebben een gemeenschappelijke rekening met ieder de helft
€ 60.000 op de rekening
Berekening broer A: € 60.000 x ½ = € 30.000
schijf van € 1 tot en met € 3.100 : 0% = € 0
Schijf van € 3.101 tot € 6.250 (= € 3.150) : 6 % = € 189
Schijf van € 6.251 tot € 30.000 (= € 23.750) : 10 % = € 2.375
Totaal: € 189 + 2.375 = € 2.564 inkomsten op jaarbasis
4. In geval van gemeenschappelijke rekening van een aanvrager die in aanmerking komt voor een leeflooncategorie 3 wordt het kapitaal vermenigvuldigd met de breuk die het aandeel van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner in het kapitaal uitdrukt (teller is gelijk aan 2 en noemer is gelijk aan het aantal personen die houder van de rekening zijn).
De bedragen van de schijven worden eveneens vermenigvuldigd met deze breuk.
5. Er wordt rekening gehouden met het kapitaal zolang het er werkelijk is. Er is dus geen maximale periode voorzien waarin met het kapitaal kan rekening gehouden worden.
6. Indien een minderjarige gerechtigde beschikt over een kapitaal dat geblokkeerd is tot zijn meerderjarigheid, mag hiermee geen rekening gehouden worden.
7. Op het moment dat het OCMW het dossier herziet, minimaal één keer per jaar, moet gekeken worden over welk kapitaal betrokkene nog beschikt. Niks belet evenwel dat betrokkene zelf een herziening vraagt omdat het kapitaal gewijzigd is.
6. DE AFSTAND VAN GOEDEREN
6.1. Algemene bepalingen
a. Soort van afstand:
Het betreft hier
- de afstand van roerende goederen (bijvoorbeeld: een ring)
- de afstand van onroerende goederen (bijvoorbeeld: woning, gronden)
De afstand kan gebeuren
- om niet, dit wil zeggen een schenking
- ten bezwarende titel, dit wil zeggen een verkoop
b. Duur van de in aanmerking neming van de afstand
Men mag maximum 10 jaar rekening houden met de inkomsten uit een afstand, te rekenen vanaf de datum van de afstand.
Dit betekent dat op het moment van de aanvraag van het leefloon, de afstand dus maximum 10 jaar geleden heeft plaats gevonden (= in de loop van de 10 jaar voor de datum waarop het leefloon uitwerking heeft).
c.In aanmerking neming van de verkoopwaarde van het goed
1. Algemene regel
Er wordt met de inkomsten rekening gehouden
- Op een forfaitaire manier
- Door rekening te houden met de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand
- Die medegedeeld worden door de ontvanger van Registratie
Doordat rekening gehouden wordt met de verkoopwaarde van het goed betekent dit dat:
- Er niet altijd rekening gehouden wordt met de verkoopprijs van het goed (in het geval dat er een enorm verschil is tussen de verkoopwaarde en de verkoopprijs van het goed).
- Er ook rekening kan gehouden worden met de inkomsten uit een afstand indien betrokkene niet meer over deze inkomsten beschikt. Het gaat namelijk over de verkoopwaarde en niet het bedrag dat betrokkene daadwerkelijk ontvangen heeft.
2. Bijzonderheden
- Bij afstand van het vruchtgebruik van een goed wordt rekening gehouden met 40 % van de waarde in volle eigendom.
- Bijgevolg wordt bij afstand van de blote (naakte) eigendomvan een goed rekening gehouden met 60 % van de waarde in volle eigendom.
- Indien de aanvrager eigenaar, vruchtgebruikerof blote (naakte) eigenaar in onverdeeldheid is, wordt de verkoopwaarde van het goed vermenigvuldigd met de breuk die het deel van de aanvrager in de onverdeeldheid uitdrukt.
- Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 eigenaar, vruchtgebruikerof blote (naakte) eigenaar in onverdeeldheid is, wordt de verkoopwaarde van het goed vermenigvuldigd met de breuk die het deel van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner in de onverdeeldheid uitdrukt.
- Indien de betrokkene meerdere goederen heeft afgestaan, moet de wettelijk voorziene berekeningswijze toegepast worden (% met schijven) op het totaal van de afgestane goederen.De inkomsten uit afstand worden dus samen genomen om er eenmalig de berekeningswijze op toe te passen.Evenwel, de inkomsten uit een afstand mogen niet samen berekend worden met andere roerende kapitalen die de betrokkene bezit.In dit geval wordt op beide inkomsten afzonderlijk de voorziene berekeningswijze toegepast.
6.2 De afstand van bebouwde onroerende goederen ten bezwarende titel
a. Afstand van het woonhuis wanneer betrokkene geen ander bebouwd onroerend goed bezit
Op de verkoopwaarde gebeuren volgende aftrekken:
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat:
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Een schijf van € 37.200
Een vrijgesteld bedrag van €37.200 wordt toegepast op de verkoopwaarde.
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikerin onverdeeldheid was, wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt op het goed.
Bijvoorbeeld: afstand en ½ eigenaar: de vrijgestelde schijf bedraagt € 18.600
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 en in onverdeeldheid eigenaar was met zijn echtgenoot of levenspartner wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
3. Een forfaitaire aftrek per jaar, de zogenaamde abattementen, die gekoppeld is aan de leeflooncategorie waarop de betrokkene gerechtigd is[:
- € 1.250 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 1
- € 2.000 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 2
- € 2.500 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 3
Het bedrag van de aftrek wordt berekend volgens het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van het recht op een leefloon.
Het bedrag van de aftrek wordt aangepast op datum van de herziening van het recht op een leefloon.
4. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
Voorbeeld
Verkoopwaarde van het enige woonhuis: € 75.000
Bestaande persoonlijke schuldenvan voor de afstand en betaald met de inkomsten uit de verkoop: € 5.000
Betrokkene is alleenstaande, dus een jaarlijkse forfaitaire aftrek van € 2.000
Datum afstand: 15.01.2010
Ingangsdatum leefloon: 01.04.2013
Berekening:
75.000 – 5.000 = 70.000
70.000 – 37.200 = 32.800
Abattementen, te rekenen vanaf 01.02.2010:
2010: 11/12 van 2.000
2011: 12/12 van 2.000
2012: 12/12 van 2.000
2013: 3/12 van 2.000
Totaal: 38/12 van 2.000 = 6.333,33
32.800 – 6.333,33 = 26.466,67
Toepassing schijven: 0 % tussen 0 – 6.200 = 0
6 % tussen 6.201 – 12.500 = 378
10 % tussen 12.501 – 26.466,67 = 1.396,67
Totaal in aanmerking te nemen bestaansmiddelen op jaarbasis:
378 + 1.396,67 = € 1.774,67
b. Afstand van andere bebouwde onroerende goederen dan het enige woonhuis
Op de verkoopwaarde gebeurt volgende aftrek :
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.3 Afstand van bebouwde onroerende goederen of niet
Op de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.4 Afstand van onbebouwde onroerende goederen ten bezwarende titel
a. Afstand van een onbebouwd onroerend goed wanneer de betrokkene geen ander bebouwd of onbebouwd onroerend goed bezit
Op de verkoopwaarde gebeuren volgende aftrekken:
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat:
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Een schijf van €37.200
Een vrijgesteld bedrag van €37.200 wordt toegepast op de verkoopwaarde.
Indien de aanvrager eigenaar of vruchtgebruikerin onverdeeldheid was, wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt op het goed.
Bijvoorbeeld: afstand en ½ eigenaar: de vrijgestelde schijf bedraagt € 18.600
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 en in onverdeeldheid eigenaar was met zijn echtgenoot of levenspartner wordt deze vrijgestelde schijf vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
3. Een forfaitaire aftrek per jaar, de zogenaamde abattementen, die gekoppeld is aan de leeflooncategorie waarop de betrokkene gerechtigd is:
- € 1.250 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 1
- € 2.000 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 2
- € 2.500 indien betrokkene gerechtigd is op een leeflooncategorie 3
Het bedrag van de aftrek wordt berekend volgens het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van het recht op een leefloon.
Het bedrag van de aftrek wordt aangepast op datum van de jaarlijkse herziening van het recht op een leefloon.
4. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
b. Afstand van een onbebouwd onroerend goed wanneer de betrokkene nog een ander bebouwd of onbebouwd onroerend goed bezit
Op de verkoopwaarde gebeurt volgende aftrek :
1. Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
2. Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.5 Afstand van onbebouwde onroerende goederen of niet
Op de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven)
6.6 Afstand van roerende goederen ten bezwarende titel
Op de verkoopwaarde gebeurt volgende aftrek :
- Persoonlijke schuldenvan de aanvrager
Op voorwaarde dat
- Het gaat om persoonlijke schuldenvan de aanvrager
- De schuldenaangegaan werden voor de afstand
- De schuldengeheel of gedeeltelijk werden afgelost met de opbrengst van de afstand
Indien de aanvrager in aanmerking komt om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 worden de persoonlijke schuldenvan de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner gezamenlijk afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren.
- Op het aldus bekomen bedrag waarmee rekening gehouden wordt, wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.7 Afstand van roerende goederen of niet
Op de verkoopwaarde van het goed op het tijdstip van de afstand wordt de berekeningswijze toegepast die voorzien is voor een roerend kapitaal(toepassing van de schijven).
6.8 Belangrijke opmerking
Om billijkheidsredenkan het centrum beslissen om de voorziene berekeningswijze niet toe te passen. Het gaat hier om een autonome beslissing van het OCMW.
Voorbeelden van billijkheidsredenen kunnen zijn: een zinvolle en gerechtvaardigde herinvestering, gewettigde onvoorziene uitgaven, …
De toepassing gebeurt in voorkomend geval op het einde van de voorziene berekeningswijze, maar vooraleer de toepassing van de schijven gebeurt.
Voorbeeld
Na toepassing van de voorziene berekeningswijze moet bij afstand van het enige woonhuis rekening gehouden worden met een bedrag van € 80.000 (toepassing schijven).
Betrokkene kan evenwel aantonen dat hij tussen het tijdstip van de afstand en de aanvraag van het leefloonhoge medische kosten gehad heeft voor een totaal van € 15.000.
Het OCMW kan nu beslissen om de schijven toe te passen op een bedrag van € 65.000 (i.p.v. € 80.000).
Het centrum beslist hier autonoom over.
7. VOORDELEN IN NATURA
7.1 Voordelen in natura verbonden aan de huisvesting
a. Principe
Het gaat om de kosten
- die verbonden zijn aan de huisvesting die de hoofdverblijfplaats van de aanvrager is, én
- die ten laste worden genomen door een derde met wie de betrokkene niet samenwoont
Deze voorwaarden moeten tegelijk vervuld zijn.
Voorbeelden:
- een derde die de huurvan de woning in de plaats van de betrokkene betaalt
- een derde die de hypothecaire lening afbetaalt van de woning waar de betrokkene nog woont
- een derde die de lasten betaalt welke normaal door de huurder zelf zouden moeten betaald worden (water, gas, elektriciteit, brandverzekering, …)
b. Specifieke gevallen
- Indien de derde zelf geen kosten betaalt omdat hij eigenaar is van de woning die de aanvrager gratis mag bewonen, moet rekening gehouden worden met de fictieve huurprijs die normaal voor die woning zou moeten betaald worden op voorwaarde dat deze prijs wordt vastgesteld door iemand die bevoegd is in deze materie.
- Het kotdat een jongere in de week betrekt (terwijl hij in de weekends en vakanties nog naar huis gaat) is geen voordeel in naturaomdat het kot niet de hoofdverblijfplaats is van de jongere.
- Een derde met wie de aanvrager eigenaar in onverdeeldheid is, blijft verder het totaalbedrag van de hypothecaire lening betalen voor de woning die de aanvrager verder alleen betrekt.
Voorbeelden:
De aanvrager woont samen met een andere personen in een goed in onverdeeldheid en ze gaan uit elkaar.
Aanvrager “a” blijft een woning betrekken waarvan hij de helft in volle eigendom heeft en “b” de andere helft in volle eigendom . « b » neemt het totaalbedrag van de hypothecaire lening ten laste. Het goed heeft een KI van 1.000 € en de maandelijkse terugbetaling van de hypothecaire lening bedraagt 800 euro per maand.
Inkomsten van “a” : De helft van het onroerend goed: onroerend inkomen + De helft van het onroerend goed: voordeel in natura
(1.000 € gedeeld door 2) – (750 €gedeeld door 2) = (500 € - 375 € ) X 3 = 375€ inkomsten uit onroerende goederen.
800€ gedeeld door 2 = 400 € x 12 = 4.800€ inkomsten uit voordelen in natura.
Totaal : += 375€ + 4.800 € = 5.175 euro jaarlijkse inkomsten
7.2 Andere voordelen in natura
Andere dan de kosten die verbonden zijn aan de huisvesting mogen niet in aanmerking genomen worden als voordelen in natura (bv. kleding, benzine …).
Voorbeeld
Een jongere woont gratis in een woning die eigendom is van zijn ouders.
De huurprijs is geschat op € 500 per maand.
Bovendien betalen de ouders maandelijks de elektriciteitsrekening van € 105 en de factuur voor het water van € 22
Ook rijdt de jongere gratis met de auto van zijn ouders.
Berekening:
Voordelen in natura:
Huurprijs : 500 x 12 = 6.000
Elektriciteit: 105 x 12 = 1.260
Water: 22 x 12 = 264
totaal: 6.000 + 1.260 + 264 = € 7.524 inkomsten op jaarbasis
Met de auto die de jongere gratis mag gebruiken, mag geen rekening gehouden worden voor de berekening van het leefloon.
Een jongere krijgt van zijn ouders nieuwe kleren. De ene maand gaat het om schoenen, de andere maand om een vest, dan krijgt hij een nieuwe broek, …
Aangezien het niet gaat om voordelen die gekoppeld zijn aan de huisvesting van betrokkene mag hiermee voor de berekening van het leefloon geen rekening gehouden worden.
8. BESTAANSMIDDELEN IN GEVAL VAN SAMENWONING
8.1 Algemene bepalingen.
a.In aanmerkingneming van de bestaansmiddelen van zijn echtgenoot of levenspartner
Het OCMW moet voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager rekening houden met de bestaansmiddelen van de persoon waarmee de aanvrager samenwoont als de aanvrager samenwoont met
- Zijn echtgenoot
- De persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt, zijn levenspartner
Het geslacht van de samenwonende persoon is niet van belang, wel zijn hoedanigheid ten opzichte van de aanvrager.
b. In aanmerkingneming van de bestaansmiddelen van de samenwonende meerderjarige ascendenten of descendenten van de eerste graad
Het OCMW kan voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager geheel of gedeeltelijk rekening houden met de bestaansmiddelen van de meerderjarige ascendenten en descendenten van de eerste graad.
Het gaat dus concreet over de bestaansmiddelen van de samenwonende ouder(s) en/of samenwonend(e) kind(eren) boven het niveau van de categorie samenwonende, berekend zoals voor een aanvrager van het leefloon.
Uitzonderingen:
- Er mag geen rekening gehouden worden met de bestaansmiddelen van een minderjarig kind.
- Er mag geen rekening gehouden worden met de inkomsten van de nieuwe partner van de ascendent en/of de kinderen van deze laatste.
- Er mag geen rekening gehouden worden met de inkomsten van de pleegouder en/of het meerderjarig pleegkind.
c. Niet in aanmerkingneming van de bestaansmiddelen van de andere samenwonenden
Wanneer de aanvrager samenwoont met om het even welke andere personen, andere dan hiervoor genoemd, mogen de bestaansmiddelen van deze personen niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager.
Bijvoorbeeld:de aanvrager woont samen met zijn broer, zijn grootmoeder, een tante of een andere persoon die geen relatie heeft met de betrokkene.
8.2 Berekeningswijze
De bestaansmiddelen van de persoon waarmee de aanvrager samenwoont worden in aanmerking genomen volgens de regels voor de berekening van de bestaansmiddelen die van toepassing zijn op de bestaansmiddelen van de aanvrager.
De berekening gebeurt met andere woorden alsof de samenwonende persoon zelf aanvrager is.
Dit betekent dat toepassing moet worden gemaakt van de wettelijke vrijstellingen die gelden (bv. gezinsbijslagten voordele van de kinderen, studiebeurs, …), maar dat ook moet rekening gehouden worden met alle bestaansmiddelen die voor de berekening van het leefloonniet zijn vrijgesteld (bv. goederen die betrokkene in zijn bezit heeft, roerende kapitalen, inkomsten uit afstand van een goed, …
a. De aanvrager komt in aanmerking om gerechtigd te zijn op een leeflooncategorie 3 (woont samen met zijn echtgenoot of levenspartner en heeft een minderjarig kind te zijnen laste)
Alle bestaansmiddelen van de echtgenoot of levenspartner van de aanvrager worden in aanmerking genomen.
Deze bestaansmiddelen worden berekend alsof hij zelf aanvrager is, dus met toepassing van alle specifieke regels die wettelijk voorzien zijn.
Aangezien er een gedeeld recht is tussen de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner heeft het OCMW ook de mogelijkheid om in voorkomend geval rekening te houden met de inkomsten van de samenwonende ouder(s) en/of schoonouder(s) van de aanvrager overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 34, § 2, van het koninklijk besluit van 11/7/02.
Bijvoorbeeld:
Mevrouw X en Meneer Y hebben een minderjarig kind en wonen samen met de moeder van Meneer Y. Mevrouw X is de aanvraagster. Zij kan aanspraak maken op een leefloon, categorie gezin te zijnen laste. Gelet op het feit dat het recht vanMeneer Y gedekt wordt door de categorie gezin te zijnen laste, kan het OCMW rekening houden met de inkomsten van de moeder van Meneer Y (schoonmoeder van Mevrouw X).
b. De aanvrager woont samen met zijn echtgenoot of met de persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt
Voor de berekening van de bestaansmiddelen van de aanvrager MOET rekening gehouden worden met het deel van de bestaansmiddelen van de persoon die geen leefloonaanvraagt en dat het bedrag voor samenwonende (categorie 1) overschrijdt.
Deze regel geldt ook indien de echtgenoot of partner werkt in het kader van artikel 60, § 7, van de organieke wet of in het kader van een activering.
c. De aanvrager woont samen met zijn ouder(s) en/of zijn meerderjarige kinderen
Voor de berekening van het leefloonvan de aanvrager KAN het gedeelte van de bestaansmiddelen van ieder van die personen dat het bedrag voor samenwonende (categorie 1) overschrijdt geheel of gedeeltelijk in aanmerking worden genomen[.
Het OCMW beslist dus autonoom of het al dan niet toepassing maakt van deze regel, en zo ja, in welke mate.
Indien het centrum niet of gedeeltelijk rekening houdt met de inkomsten, motiveert het de billijkheidsredenen met vermelding van de berekeningswijze.
Voorbeelden van billijkheidsredenen zijn :
de samenwonende persoon heeft zelf nog een minderjarig kind ten laste, schuldenin het gezin, hoge medische kosten, schoolkosten, verhuis- of echtscheidingskosten, ….
Deze regel is ook van toepassing indien een jongere als kotstudent zijn gewoonlijke verblijfplaats nog bij zijn ouders heeft (komt tijdens weekends en vakanties nog naar huis).
De toepassing van deze bepaling moet aan de aanvrager en alle betrokken personen fictief het bedrag dat bepaald is voor de categorie ‘samenwonenden’ garanderen.
Indien een jongere het leefloonaanvraagt en samenwoont met beide ouders kan maximaal rekening gehouden worden met de inkomsten van de ouders boven 2 maal het bedrag voor samenwonende.
Voorbeelden waarbij rekening kan worden gehouden met de bestaansmiddelen van de samenwonende perso(o)n(en). In deze voorbeelden wordt er bij de berekening rekening gehouden met het maximumbedrag dat het OCMW in aanmerking kan nemen..
- Aanvrager leefloonwoont samen met beide ouders
Inkomen vader: € 1.500 per maand
Inkomen moeder: € 0
In aanmerking genomen bestaansmiddelen op maandbasis:
1.500 – ( 2x 595,13) = 309,74
309,74 x 12 = 3.716,88 bestaansmiddelen op jaarbasis
Berekening leefloon: 7.141,58– (3.716,88 – 155) = € 3.579,70
- Aanvrager leefloonwoont samen met moeder en meerderjarige broer die geen aanvraag doet
Inkomen moeder: € 1.200 per maand
In aanmerking genomen bestaansmiddelen op maandbasis
1.200 – 595,13 = € 604,87
604,87 > 595,13 ; dus geen recht op leefloon
- Aanvrager leefloonwoont samen met moeder en meerderjarige broer die eveneens leefloon aanvraagt
Inkomen moeder: € 1.200 per maand
In aanmerking genomen bestaansmiddelen op maandbasis
1.200 – 595,13 = € 604,87 te verdelen over de beide aanvragers
604,87 : 2 = € 302,44 bestaansmiddelen op maandbasis per aanvrager
302,44 x 12 = 3.629,28 bestaansmiddelen op jaarbasis
Berekening leefloon 7.141,58 – (3.629,28 – 155) = € 3.667,30
Al deze voorbeelden gaan uit van een berekening waarbij het OCMW maximaal rekening houdt met de inkomsten van de samenwonende ascendenten en/of descendenten van de eerste graad.
Het centrum heeft ook de mogelijkheid om niet of slechts gedeeltelijk rekening te houden met de inkomsten van deze samenwonende personen. Dit moet worden bepaald op een geval per geval op basis van het sociaal onderzoek.